Uitspraak Nº 200.201.619/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2018-10-30

ECLIECLI:NL:GHARL:2018:9482
Docket Number200.201.619/01
Date30 Octubre 2018
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.201.619

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 4461511)

arrest van 30 oktober 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. R.H. Bossen,

tegen

1 de vennootschap onder firma Dijkstra v.o.f.,
gevestigd te [B] ,

2. [geïntimeerde2],
wonende te [B] ,

3. [geïntimeerde3],
wonende te [B] ,

4. [geïntimeerde4],
wonende te [C] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) te noemen: Dijkstra,
gemachtigde: mr. S. Karakaya-Pilavci.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van

12 juli 2016 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 7 oktober 2016,

- de memorie van grieven,

- de memorie van antwoord,
- het tussenarrest van 6 februari 2018, houdende de bepaling van een comparitie van partijen,
- het proces-verbaal van de op 7 september 2018 gehouden comparitie.

2.2

Na afloop van de comparitie heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de comparitie overgelegde gedingstukken, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.3

[appellant] vordert na wijziging van zijn vordering in hoger beroep - samengevat - vernietiging van het vonnis van 12 juli 2016 en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Dijkstra hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
primair:
a. € 10.147,65 bruto aan achterstallig loon over 2009,

b. € 5.280,88 bruto aan achterstallig loon over 2010,

c. € 6.925,62 bruto aan achterstallig loon over 2011,

d. € 9.813,98 bruto aan achterstallig loon over 2012,
te verhogen met 25% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid,
e. € 2.374,08 netto aan afstandsvergoeding,

subsidiair:
a. € 3.293,67 bruto aan achterstallig loon over 2009,

b. € 2.418,26 bruto aan achterstallig loon over 2010,

c. € 3.277,16 bruto aan achterstallig loon over 2011,

d. € 5.155,07 bruto aan achterstallig loon over 2012,

te verhogen met 25% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid,
primair en subsidiair:

- € 1.502,12 netto aan buitengerechtelijke incassokosten (excl. btw),
- de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.

3 De vaststaande feiten
3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 3.1. tot en met 3.6. van het bestreden vonnis nu daartegen geen grieven zijn gericht. Aangevuld met feiten die in hoger beroep eveneens vast staan, zijn de feiten, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt.

3.2

Dijkstra exploiteert een bedrijf in de agrarische sector.

[appellant] is van 1 april 2003 tot en met 31 januari 2015 bij Dijkstra als agrarisch loonwerker in loondienst geweest tegen een bruto maandsalaris van (laatstelijk) € 2.465,80 bij een 36-urige werkweek. Het dienstverband is op verzoek van [appellant] beëindigd.

3.3

De arbeidsovereenkomst tussen partijen is schriftelijk vastgelegd.
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat voor zover in de overeenkomst niet anders is bepaald daarop van toepassing is de CAO voor de Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: CAO LEO).
In artikel 2 is bepaald dat de werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.30 uur, met een middagpauze van 60 minuten. De gebruikelijke arbeidsduur is 36 uur per week en de gebruikelijke arbeidstijd per dag is 7 uur en 36 minuten. Het verschil van 2 uur per week wordt aangemerkt als ATV-uren.

In artikel 3 is vastgelegd dat onder andere bij drukte in de oogsttijd kan worden afgeweken van de overeengekomen arbeidstijd. De bepaling luidt als volgt:
“Werkgever en werknemer zijn overeengekomen dat op de in de geldende CAO genoemde arbeidstijd (artikel 14, lid 2) o.a. bij drukte in de oogsttijd kan worden afgeweken. Deze meeruren zullen deels in vrije tijd worden gecompenseerd, deels tegen de geldende percentages voor overwerk worden uitbetaald.”
De arbeidsovereenkomst bevat verder onder meer nog een concurrentiebeding.

3.4

Van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen mogelijkheid om bij drukte af te wijken van de overeengekomen arbeidstijd is gedurende het dienstverband jaarlijks gebruik gemaakt. Gebruikelijk was dat [appellant] in de zomermaanden meer uren werkte dan de contractuele gebruikelijke arbeidstijd van 38 uur per week. In die periode maakte [appellant] lange werkweken, tot wel 90 uur per week. Daar stond tegenover dat [appellant] in de winterperiode (van half november tot en met maart) niet of nauwelijks werkte.

3.5

De afhandeling van de meer- en minderuren van [appellant] vond als volgt plaats.
Op basis van door [appellant] zelf ingevulde wekelijkse werkbriefjes maakte Dijkstra aan het einde van het jaar de balans van de meer- en minderuren op. De afspraak was dat de helft van dat saldo door Dijkstra als overwerk aan [appellant] uitbetaald diende te worden. De andere helft van het saldo werd doorgeschoven naar het volgende jaar en verrekend met minderuren. De betalingen van overwerk vonden contant plaats en werden bruto/netto verrekend met overuren. Die verrekening kwam er feitelijk op neer dat een overwerkuur werd vergoed tegen 130%.

3.6

In de CAO LEO van 2014/2015 - de CAO LEO waar [appellant] zich voor zijn vorderingen op baseert en waarvan Dijkstra niet heeft betwist dat die als toetsingskader kan dienen - is in artikel 24 een bepaling opgenomen onder de titel “Verschuiving van de arbeidstijd”. Dat artikel, voor zover van belang, luidt als volgt.
“1. Na overleg met het personeel kan worden afgeweken van de in artikel 22 lid 2 genoemde arbeidstijd. Deze afwijking moet vooraf schriftelijk worden vastgelegd. Daarbij moeten de leden 2 tot en met 5 in acht worden genomen. Als de verschuiving van de arbeidstijd niet schriftelijk is vastgelegd, worden alle meeruren als overuren aangemerkt en uitbetaald. Op jaarbasis c.q. tijdens de duur van het dienstverband blijft de normale arbeidstijd (artikel 22 lid 2) 38 uur per week.

2. Voor vaste werknemers zonder overbrugging geldt dat de arbeidstijd die op basis van lid 1 is vastgelegd:

a. moet vallen binnen een periode van 12 maanden;

b. maximaal 45 uur per week mag zijn, waarbij het maximum van 9 uur per dag hooguit 15 weken is toegestaan;

c. minimaal 32 uur per week mag zijn gedurende hooguit 8 weken.
(….)
5. Resterende meeruren worden als overuren aangemerkt. Deze uren worden uitbetaald tegen de percentages voor overwerk:

• aan het einde van de verschuivingsperiode of

• bij het einde van het dienstverband als deze beëindiging voor het einde van de verschuivingsperiode valt.

De percentages voor overwerk staan in artikel 50.”
[appellant] is een vaste werknemer zonder overbrugging als bedoeld in artikel 24.

3.7

De in artikel 22 lid 2 van de CAO LEO vastgelegde arbeidstijd is van maandag tot en met vrijdag 7 uur en 36 minuten per dag en in totaal 38 uur per week. In artikel 21 van de CAO LEO is bepaald dat de arbeidstijd moet liggen tussen 6.30 uur en 18.00 uur, of tussen 7.00 uur en 18.30 uur, met een schafttijd van maximaal twee uur per dag.

3.8

In artikel 50 lid 2 van de CAO LEO is omtrent het percentage van de overuren bepaald:

Het percentage voor de beloning van overuren bedraagt:

a. op zondagen en op feest- en gedenkdagen die niet op zondag vallen: 200%;
b. op zaterdagen: 130%, tenzij de overuren worden beloond in vrije uren. In dat geval bedraagt de beloning een aan het aantal overuren gelijk aantal vrije uren en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT