Uitspraak Nº 200.211.933_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2017-07-27

ECLIECLI:NL:GHSHE:2017:3470
Date27 Julio 2017
Docket Number200.211.933_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 27 juli 2017

Zaaknummer : 200.211.933/01

Zaaknummer eerste aanleg : 5406160 \ EJ VERZ 16-558

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. A.A. de Jong te Amsterdam,

tegen

[N.V. 1] N.V. (voorheen [N.V. 2] N.V.),

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. L.H.F. Stuurop te Amsterdam.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 december 2016.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2017;

  • -

    het verweerschrift met een productie, ingekomen ter griffie op 18 mei 2017;

  • -

    het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 21 juni 2017;

- de op 28 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling. Bij die gelegenheid is door de advocaten gepleit aan de hand van overgelegde pleitnota’s en zijn gehoord:

- de heer [appellant] , bijgestaan door mrs. K. Janssens en A.A. de Jong;

- de heer [medewerker verweerster] namens [verweerster] , bijgestaan door mr. L. Stuurop;

- de ter zitting door [appellant] overgelegde stukken, te weten: een kopie van de brief van 17 november 2016, gericht aan de kantonrechter met de producties 16 en 17, alsmede een kopie van de beslissing op de ontslagaanvraag met begeleidende brief van het UWV van 25 april 2016.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  1. [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1955, is op 1 januari 2010, in dienst getreden bij [verweerster] , laatstelijk in de functie van Manager Marketing Services, met een bruto maandsalaris van € 9.870,00 exclusief overige emolumenten.

  2. [verweerster] heeft in april 2015 het reorganisatieplan “Toekomstvast” vastgesteld. Met de bonden is het Sociaal Plan Toekomstvast (hierna: het Sociaal Plan) overeengekomen.

  3. De reorganisatie voorzag, onder andere, in de opheffing van de afdeling waaraan [appellant] leiding gaf.

  4. Bij brief van 20 april is [appellant] met ingang van 1 mei 2015 aangemerkt als mobiliteitskandidaat.

  5. Op 12 mei 2015 heeft [appellant] gesproken met de heer [medewerker verweerster] , hoofd van het mobiliteitscentrum over zijn kansen op een vervangende functie en een mogelijke toepassing van de, in het Sociaal Plan genoemde 60+regeling.

  6. Op 5 augustus 2015 is aan [appellant] medegedeeld dat hij voor toepassing van deze regeling niet in aanmerking kwam.

  7. Bij brief van 21 augustus 2015 is aan [appellant] bericht dat hij per 1 september 2015 boventallig was en dat hij vanaf die datum werd vrijgesteld van werk.

  8. [appellant] heeft overeenkomstig het Sociaal Plan vervolgens vier weken bedenktijd gehad om een keuze te kunnen maken tussen ofwel een werkbegeleiding door een externe coach gedurende zes maanden ofwel een vrijwillig ontslag met vertrekpremie.

  9. [appellant] heeft niet gekozen voor een vrijwillig ontslag met vertrekpremie. Hij heeft een werkbegeleidingstraject doorlopen.

  10. Bij brief van 18 september 2015 heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend bij de algemene bezwarencommissie. Het bezwaar was gericht tegen de beslissing van [verweerster] om hem boventallig te verklaren en de 60+regeling niet op hem van toepassing te laten zijn.

  11. Bij brief van 6 november 2015 heeft [verweerster] overeenkomstig het advies van de algemene bezwarencommissie het bezwaar ongegrond verklaard.

  12. [verweerster] heeft na verkregen toestemming de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd met ingang van 1 augustus 2016.

  13. [appellant] heeft op grond van de cao in plaats van een transitievergoeding aanspraak gemaakt op de aanvulling van zijn WW-uitkering tot 90 % van zijn salaris (exclusief emolumenten en pensioenopbouw) gedurende 17,5 maand en tot 80 % van zijn uitkering gedurende de daaropvolgende periode van 17,5 maand.

  14. Na het ontslag van [appellant] hebben zich wederom wijzigingen in de organisatie van [verweerster] voorgedaan. Zo is zij gedwongen geweest haar netwerkbedrijf af te splitsen en is het energiebedrijf wederom gereorganiseerd met als gevolg dat de overgebleven activiteiten enkel nog de productie, handel en levering van energie op de zakelijke markt betreffen. Het personeelsbestand is gekrompen van 1.300 naar nog slechts circa 100 medewerkers.

3.2.1.

In de onderhavige procedure verzoekt [appellant] primair herstel van de dienstbetrekking per 1 augustus 2016, subsidiair een billijke vergoeding ex artikel 7:682, lid 1 sub b BW en/of een schadevergoeding ex artikel 7:611 BW en/of (nog meer subsidiair) op basis van artikel 3.11 jo. artikel 6 van het Sociaal Plan. Daarnaast verzoekt hij [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gemaakte juridische kosten begroot op € 25.000,--. Naast deze verzoeken, die [appellant] in hoger beroep handhaaft, verzoekt hij om inzage in de gegevens met betrekking tot de wijze waarop de 60+regeling is uitgevoerd, een veroordeling van [verweerster] tot betaling van bonussen, eindejaarsuitkeringen c.a. alsmede tot het verstrekken van een eindafrekening en de afgifte van een getuigschrift.

3.2.2.

[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.3.

In de beschikking van 20 december 2016 heeft de kantonrechter de wettelijke verhoging over nabetaalde bonussen en vakantiedagen met wettelijke rente toegewezen, de overige verzoeken afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

3.4.

[appellant] heeft in hoger beroep drie beroepsgronden aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking met uitzondering van hetgeen daarin is toegewezen en heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

I. [verweerster] te veroordelen tot herstel van de dienstbetrekking vanaf 1 augustus 2016 op straffe van een dwangsom onder toekenning van een voorziening,

II. [verweerster] te veroordelen tot betaling van zijn salaris vanaf voormelde datum,

subsidiair

[verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 350.000,-- bruto,

meer subsidiair

[verweerster] te veroordelen tot nakoming van de 60+regeling uit het Sociaal Plan zulks op straffe van een dwangsom,

en primair, subsidiair en meer subsidiair

[verweerster] te veroordelen tot betaling van geleden schade ter hoogte van € 474.564,98 en
€ 25.000,-- (zijnde de juridische kosten) en [verweerster] te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen en tot betaling van de proceskosten.

3.5.

[appellant] heeft in hoger beroep aangegeven geen beroepsgrond aan te voeren tegen het oordeel van de kantonrechter dat zijn functie als gevolg van de reorganisatie is komen te vervallen. In zijn eerste beroepsgrond betoogt [appellant] dat [verweerster] haar contractuele en wettelijke herplaatsingsverplichtingen jegens hem niet is nagekomen.

3.6.1

In de beoordeling of [verweerster] heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichtingen jegens [appellant] betrekt het hof de navolgende feiten en omstandigheden.

Voorafgaande aan de hier in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT