Uitspraak Nº 200.214.216. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2018-02-13

ECLIECLI:NL:GHARL:2018:1443
Date13 Febrero 2018
Docket Number200.214.216
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.214.216

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 432533)

arrest van 13 februari 2018

in het kort geding van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. S.H.S. ten Haaf,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. E. Walinga.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 15 maart 2017 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 april 2017 met grieven,

- de memorie van eis in hoger beroep,

- de memorie van antwoord met producties,

- een akte van [appellant] met producties en een antwoordakte uitlating producties van [geïntimeerde] .

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rov. 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

de feiten in het kort

4.1

In 2007 was [geïntimeerde] directeur enig aandeelhouder van [holding] B.V. (verder: de holding) en via deze en haar dochter [vennootschap] B.V. (verder: de vennootschap) een van de vennoten van [v.o.f.] (verder: de vof). Zijn broer [appellant] was de andere vennoot van de vof. Ter beëindiging van hun samenwerking in de vof per eind 2007 heeft ( [geïntimeerde] namens) de holding bij notariële akte van 18 augustus 2008 alle 180 aandelen in de vennootschap aan [appellant] verkocht en per 31 december 2007 overgedragen voor een voorlopig op € 160.000 vastgestelde, in een rentedragende geldlening omgezette, koopprijs met de volgende herzieningsclausule:

"Indien na vaststelling van de jaarstukken over het boekjaar tweeduizend zeven blijkt dat de waarde van de Aandelen per eenendertig december tweeduizend zeven casu quo een januari tweeduizend acht hoger respectievelijk lager was dan de voorlopig vastgestelde koopsom, dan zal het aldus vastgestelde bedrag tussen partijen gelden als koopsom van de Aandelen en zal het waardeverschil onverwijld tussen partijen worden verrekend."

Het was de bedoeling om de onderneming van de vof per 1 januari 2008 in te brengen in de vennootschap die geen andere ondernemingsactiviteiten had.

[appellant] heeft de op 1 november 2008 verschuldigde eerste termijn van € 80.000 en de met ingang van 1 februari 2009 verschuldigde 24 maandtermijnen van € 3.333,33 niet betaald en evenmin de overeengekomen wettelijke rente.

Bij cessieakte van 14 januari 2009 heeft de holding haar vordering overgedragen aan [geïntimeerde] , hetgeen bij brief van 15 januari 2009 is meegedeeld aan [appellant] .

Na overleg en correspondentie, met schikkingsonderhandelingen en soms lange onderbrekingen, heeft [geïntimeerde] op basis van de op 4 januari 2017 betekende grosse van de notariële akte in die maand ten laste van [appellant] executoriaal beslag gelegd op de onverdeelde helft van zijn woonhuis en in februari 2017 op zijn loon.

de vordering in eerste aanleg

4.2

In dit executiegeschil heeft [appellant] in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I [geïntimeerde] gebiedt om de executie van de akte aandelenoverdracht van 18 augustus 2008 te staken en gestaakt te houden totdat een onafhankelijke deskundige bij wege van bindend advies de definitieve koopsom heeft vastgesteld, dan wel in een procedure op de vordering is beslist;

II [geïntimeerde] gebiedt om de reeds gelegde beslagen binnen één week na het vonnis op te heffen;

III bepaalt dat [geïntimeerde] , indien en zodra hij handelt in strijd met de veroordelingen onder I en II, een eenmalige dwangsom verbeurt van € 25.000 per overtreding en een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;

IV [geïntimeerde] gebiedt om zijn medewerking te verlenen aan benoeming van een onafhankelijke deskundige die bij wege van bindend advies de definitieve koopsom tussen partijen vaststelt;

V [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van deze procedure met de wettelijke rente.

het vonnis in eerste aanleg

4.3

Na verweer heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis van 15 maart 2017 het gevorderde afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter in rov. 4.4 in de kern overwogen:

"(…) Volgens de in 2.2. genoemde koopsombepaling in de akte aandelenoverdracht kan de voorlopige koopsom (alleen) worden aangepast indien na vaststelling van de jaarstukken van de vennootschap over het boekjaar 2007 blijkt dat de waarde van de aandelen afwijkt van de voorlopig vastgestelde koopsom. Het vaststellen van de jaarstukken over 2007 was de verantwoordelijkheid van [appellant] , die vanaf 31 december 2007 zelfstandig bevoegd bestuurder en vanaf 18 augustus 2008 ook enig aandeelhouder van de vennootschap was. [appellant] heeft de jaarstukken echter niet in het geding gebracht. De advocaat van [appellant] heeft ter mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat geen jaarstukken van de vennootschap over 2007 zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands van uit dat deze stukken niet zijn vastgesteld. Dat betekent dat niet aan de voorwaarde in de koopsombepaling is voldaan. De voorzieningenrechter acht het dan ook niet aannemelijk dat de bodemrechter tot aanpassing van de koopsom zal overgaan."

In rov. 4.5 en 4.6 heeft de voorzieningenrechter verder het beroep van [appellant] op financiële noodtoestand en op zwaarder wegende belangen aan zijn kant verworpen.

de vordering in hoger beroep

4.4

Hiertegen richt [appellant] zijn grieven onder A tot en met L in hoger beroep. Daarbij heeft hij zijn eis zo gewijzigd dat deze nu inhoudt dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I het vonnis waarvan beroep zal vernietigen;

II de gelegde beslagen op het onverdeelde aandeel in de woning [adres] (…) en onder de werkgever ( [werkgever] ) zal opheffen en [geïntimeerde] zal bevelen voor wat betreft de woning binnen één dag na betekening van het arrest een verklaring van waardeloosheid ex artikel 3:28 BW af te geven en zal verklaren dat, voor het geval [geïntimeerde] hieraan niet voldoet, de inschrijving van het beslag op de onroerende zaak in de openbare registers waardeloos is op grond van artikel 3:29 BW;

III [geïntimeerde] zal gebieden de executie van de akte van aandelenoverdracht van 18 augustus 2008...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT