Uitspraak Nº 200.217.749/01. Gerechtshof Den Haag, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:861
Date28 Abril 2020
Docket Number200.217.749/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.217.749/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/514930 / HA ZA 16-844

arrest van 28 april 2020 (bij vervroeging)

inzake

Jantje van Leyden B.V.,

gevestigd te Warmond,

appellante,

hierna te noemen: JvL,

advocaat: mr. P.B.J. van den Oord te Alphen aan den Rijn,

tegen

1. [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerden,

hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,

advocaat: mr. A.G. Moeijes te Velsen-Zuid.

De procedure in hoger beroep

1. In het tussenarrest van het hof van 23 april 2019 is het verloop van de procedure tot die datum weergegeven. In het tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde 1] c.s. toegelaten tegenbewijs te leveren tegen een bewijsvermoeden. Daarop heeft [geïntimeerde 1] c.s. een akte met producties genomen. Verder heeft het hof op verzoek van [geïntimeerde 1] c.s. op 17 september 2019 en 25 november 2019 getuigen gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal gemaakt. Partijen hebben ook nog aktes genomen op 1 oktober 2019 ( [geïntimeerde 1] c.s.), 15 oktober 2019 (JvL) en 25 november 2019 (met productie) ( [geïntimeerde 1] c.s.). Daarna hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen, en is arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de feiten die zijn vastgesteld in het tussenarrest. Het hof zal hierna gebruikmaken van dezelfde verkorte aanduidingen als in het tussenarrest.

3. In het tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde 1] c.s. toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen het bewijsvermoeden dat [geïntimeerde 1] c.s. bij bekrachtiging van de huurovereenkomst op 19 juli 2012 wist of redelijkerwijs kon weten dat A4 haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet zou kunnen (blijven) nakomen omdat onvoldoende startkapitaal beschikbaar was voor de financiering van de verbouwing en de inrichting van het fitnesscentrum en de aanloopkosten. Bij dit bewijsvermoeden heeft het hof als voorlopig uitgangspunt gehanteerd dat voor de verbouwing en inrichting van het fitnesscentrum een investering in de orde van grootte van € 650.000,- nodig was, naast een dekking voor aanloopkosten in de vorm van vanaf 1 juni 2012 lopende huurverplichtingen en verdere bij de start van het fitnesscentrum te maken exploitatiekosten (vgl. rov. 5.18 en 5.11 van het tussenarrest).

4. [geïntimeerde 1] c.s. heeft de volgende stukken als tegenbewijs overgelegd:

( i) een ruwe kostenraming van de verbouwingskosten van een bevriende aannemer, de heer [aannemer] (hierna te noemen: [aannemer] ). Deze ruwe inschatting, gesteld op briefpapier van [aannemer] Bouw B.V., komt uit op een bedrag van € 137.246,40;

( ii) een offertebeoordeling van [naam 1] Bouw van 23 september 2019. Daarin heeft [naam 1] Bouw beoordeeld of de kostenraming van [aannemer] realistisch en haalbaar was. [naam 1] Bouw stelt dat zijn begroting in relatie tot die van [aannemer] iets hoger zou uitvallen en uit zou komen op € 153.485,-. Volgens [naam 1] Bouw kan het fitnesscentrum “(…)met de wens-vraag in het achterhoofd ergens rond dit bedrag ingevuld (…) worden aangaande de bouwkundige inrichting”.

( iii) een ondernemingsplan voor A4, gedateerd 3 februari 2012. In dit ondernemingsplan worden de kosten van de verbouwing geraamd op € 250.000,- (vgl. de post: “huisvesting: verbouwing”). De investeringsbegroting vermeldt, naast andere posten, ook een post “gebouwen” van € 145.612,50 en een post “aanloopkosten” van € 159.000,-;

( iv) een offerte van [naam 2] fitness, gedateerd 12 maart 2012, voor fitnessapparatuur ter waarde van € 300.000,- exclusief btw, met een toelichting van [naam 2] fitness waarin wordt gesteld dat met een aanbetaling van [geïntimeerde 1] c.s. van € 60.000,- fiattering is verkregen voor een financiering via een lease;

( v) bankafschriften van de houdstervennootschappen van [geïntimeerde 1] c.s. van verschillende data in de maanden juni, juli en augustus 2012, alsmede een bankafschrift van Metaalhandel [geïntimeerde 1] B.V. van 17 juli 2012. De overgelegde bankafschriften van [geïntimeerde 1] Holding B.V. vermelden positieve banksaldo’s tussen (afgerond) € 110.000,- en € 130.000,-. In het geval van [geïntimeerde 2] Holding vermelden de bankafschriften positieve saldo’s tussen (afgerond) € 14.000,- en € 22.000,-. Het bankafschrift van Metaalhandel [geïntimeerde 1] B.V. vermeldt een positief saldo van € 536.023,32.

Daarnaast heeft [geïntimeerde 1] c.s. [aannemer] en de directeur van [naam 2] fitness, de heer [directeur] (hierna te noemen: [directeur] ) als getuigen laten horen.

5. Het aangevoerde tegenbewijs heeft betrekking op twee aspecten van het bewijsvermoeden: de financieringsbehoefte en de financieringscapaciteit. De hiervoor onder 4 (i), (ii), (iii) (gedeeltelijk) en (iv) genoemde stukken en de getuigenverklaringen van [aannemer] en [directeur] hebben betrekking op de financieringsbehoefte. Een gedeelte van het ondernemingsplan (hiervoor genoemd onder 4 (iii)) en de bankafschriften (hiervoor genoemd onder 4 (v)) hebben betrekking op de financieringscapaciteit. Het hof zal hierna eerst het aangevoerde tegenbewijs met betrekking tot de financieringsbehoefte bespreken.

6. Tijdens het verhoor van [aannemer] zijn vragen gerezen over de datering van de door hem opgestelde kostenraming. [aannemer] heeft aanvankelijk verklaard dat hij de kostenraming heeft opgesteld in 2012, met verwijzing naar de datum 27 maart 2012 die met de hand is aangebracht op het schetsontwerp waarop de kostenraming is gebaseerd, en de datum 2 april 2012, genoemd in de kostenraming. Volgens de verklaring van [aannemer] is 2 april 2012 de aanmaakdatum van de kostenraming, en is de datum van 10 april 2012, die is genoemd onderaan de kostenraming, de datum waarop de kostenraming destijds door [aannemer] is geprint. Het schetsontwerp is aangebracht op een bouwtekening. Volgens de verklaring van [aannemer] heeft hij gebruik gemaakt van de bouwtekening die hij op 27 maart 2012 bij een schouw van de locatie voor het fitnesscentrum in A3 formaat heeft gekregen.

7. De bouwtekening met het schetsontwerp die bij de kostenraming is gevoegd, is uitgedraaid op A4 formaat. De advocaat van JvL heeft ter gelegenheid van het verhoor een kopie overgelegd van de bouwtekening op A3 formaat, waarop de datum 29 oktober 2013 leesbaar is. [aannemer] heeft verklaard dat deze bouwtekening lijkt op de bouwtekening die hij bij de schouw in 2012 heeft gekregen. “Zo kreeg ik het schetsontwerp leeg aangereikt als plattegrond van het casco”, aldus de verklaring van [aannemer] . Geconfronteerd met het feit dat de door de advocaat van JvL overgelegde bouwtekening is gedateerd 29 oktober 2013, heeft [aannemer] de volgende nadere verklaring afgelegd: “Ik hoor mr. [...] vragen hoe het mogelijk is dat ik in 2012 een memo en een kostenraming heb opgesteld op basis van een schetsontwerp op een bouwtekening die pas in 2013 door de architect is gemaakt. Dat weet ik niet. Ik heb mijn aantekeningen gemaakt op de bouwtekening die ik destijds heb gekregen. Daar ben ik vanuit gegaan. Het kan zijn - ik kan me dat allemaal niet meer herinneren - dat ik aantekeningen heb gemaakt op het schetsontwerp bij het screenen van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT