Uitspraak Nº 200.218.835/01. Gerechtshof Amsterdam, 2018-09-18

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:3395
Docket Number200.218.835/01
Date18 Septiembre 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.218.835/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 16-9393

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 september 2018

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. M. Heemskerk te Amsterdam,

tegen

STICHTING PENSIOENFONDS WERK EN (RE)INTEGRATIE,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en PWRI genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 18 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 24 januari 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en PWRI als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, tevens inhoudende vermeerdering van eis;

- memorie van antwoord.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 mei 2018 doen bepleiten door hun hierboven genoemde gemachtigden, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en

  • -

    voor recht zal verklaren dat PWRI de anticumulatiebepaling uit het pensioenreglement (artikel 17 van Onderdeel B) niet correct heeft uitgevoerd

  • -

    voor recht zal verklaren dat PWRI jegens [appellant] in strijd heeft gehandeld met de WGBH/CZ door zijn pensioenaanspraken te verlagen met een fictieve WAO-uitkering van € 19.880 in plaats van zijn werkelijke WAO-uitkering van € 5.566;

  • -

    voor recht zal verklaren dat de toepassing van het anticumulatiebeding door PWRI nietig is;

en - uitvoerbaar bij voorraad -

  • -

    PWRI zal veroordelen om met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2013 de pensioenaanspraken van [appellant] te bepalen door bij de vaststelling van het voorwaardelijk pensioen zijn werkelijke WAO-uitkering in mindering te brengen en met inachtneming daarvan het ouderdomspensioen actuarieel te herrekenen;

  • -

    PWRI zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting veertien dagen na betekening van het arrest zorg te dragen voor schriftelijk bewijs van PWRI dat de pensioenaanspraken behorend bij dit arrest zijn uitbetaald aan [appellant] , dit op straffe van een dwangsom van € 750,- per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat PWRI niet voldoet aan het arrest;

  • -

    PWRI zal veroordelen tot betaling van wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, zijnde 1 augustus 2013, althans 19 mei 2015, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening; althans in goede justitie door Uw Hof te bepalen;

  • -

    PWRI zal veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure en de kosten van eerste aanleg, daarin begrepen het salaris van gemachtigde en nakosten.

PWRI heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] , naar het hof begrijpt, in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

PWRI is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. De deelneming in PWRI is verplicht gesteld voor de werknemers die op grond van de Wet sociale werkvoorziening of de Wet inschakeling werkzoekenden in dienst zijn van een gemeente en werkzaamheden verrichten voor een werkgever (laatstelijk door het verplichtstellingsbesluit van 14 juli 2015, Stcrt. 2015, nr. 20857).

2.2

[appellant] is sinds 1977 arbeidsongeschikt en is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Op basis van zijn dagloon van € 101,56 bruto had hij hiermee recht op een uitkering van € 19.880,- bruto per jaar. Omdat hij vanaf 1 februari 1978 inkomen had uit arbeid op grond van de Wet sociale werkvoorziening werd zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op de voet van artikel 44 WAO uitbetaald tot een bedrag ter grootte van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals deze zou zijn vastgesteld bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Dit werd door het UWV op 13 november 2009 aan [appellant] aldus verwoord: “U heeft een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%, maar omdat u...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT