Uitspraak Nº 200.224.881/01. Gerechtshof Amsterdam, 2019-01-29

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:221
Docket Number200.224.881/01
Date29 Enero 2019
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
€GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.224.881/01

zaaknummer rechtbank Noord Holland : C/15/244109/HA ZA 16-355

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 januari 2019

inzake

[appellant] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats ] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. E.J. Woud te Hoorn.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 21 september 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, hierna de rechtbank, van 26 juli 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde, hierna het vonnis.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord met één productie.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen voor zover deze een bedrag van € 13.492,80 te boven gaan, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag dat hij meer ontvangen heeft dan € 13.492,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf september 2017 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden waarop het vonnis berust, bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met de nakosten van

€ 205,- althans € 131,-, aan salaris en in het geval van betekening van het arrest te verhogen met € 68,- en de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten
2.1

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 8 maart 2017, hierna het tussenvonnis, onder nr 2.1 voor de vaststelling van de feiten verwezen naar de feiten zoals weergegeven in nr 2.1 tot en met nr 2.8 van het vonnis van de rechtbank van

16 december 2015 met als kenmerk C/14/153674/ HA ZA 14-140. Omdat tegen het tussenvonnis geen hoger beroep is ingesteld, staan bedoelde feiten vast.

2.2

In het vonnis van 16 december 2015 heeft de rechtbank beslist dat [appellant] jegens [geïntimeerde] schadeplichtig is en 40% van de schade dient te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het feit dat hij niet meer bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie in dienst is als PIW-er, daardoor op andere wijze in zijn inkomen dient te voorzien en dat die schade het verschil is tussen de inkomsten en het pensioen van [geïntimeerde] met en zonder (straf)ontslag. De schadeplichtigheid van [appellant] berust op diens aansprakelijkheid vanwege een beroepsfout die hij als advocaat van [geïntimeerde] heeft gemaakt door niet tijdig beroep in te stellen tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 26 mei 2010 waarbij aan [geïntimeerde] met ingang van 1 juli 2010 strafontslag was gegeven. Omdat de rechtbank voor de vaststelling van de inkomens- en pensioenschade over onvoldoende informatie beschikte, heeft zij [appellant] veroordeeld tot betaling van bedoelde schadevergoeding nader op te maken bij staat.

2.3

De onderhavige procedure betreft de schadestaatprocedure.

3 Beoordeling
3.1

Bij exploot van 23 mei 2016 heeft [geïntimeerde] een schadestaat betekend aan [appellant] en hem daarin tevens aangezegd dat de veroordeling van [appellant] wordt gevorderd tot betaling van 40% van € 333.371,95 zijnde € 133.348,78 ter vergoeding van zijn inkomens- en pensioenschade en van € 15.346,23 ter vergoeding van gemaakte kosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016. Ter toelichting op deze schade heeft [geïntimeerde] een (in zijn opdracht opgesteld) RekenRapport van het Rekenbureau van 22 februari 2016, hierna het rapport van 22 februari 2016, in het geding gebracht. [appellant] heeft de schadestaat bestreden en ter onderbouwing van zijn verweer onder meer verwezen naar het (eveneens in opdracht van [geïntimeerde] opgestelde) RekenRapport van het Rekenbureau van 20 september 2012, hierna het rapport van 20 september 2012.

3.2

In het tussenvonnis van 8 maart 2017 heeft de rechtbank overwogen dat zij op een drietal punten nadere informatie behoefde: 1) de factoren die hebben geleid tot het verschil in de berekening en uitkomst van de totale...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT