Uitspraak Nº 200.226.987/01 en 200.220.968/01. Gerechtshof Den Haag, 2019-05-21

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:1121
Date21 Mayo 2019
Docket Number200.226.987/01 en 200.220.968/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummers : 200.226.987/01 en 200.220.968/01

Zaaknummers rechtbank : 5593087 RL EXPL 16-34396 en 5522742 RL EXPL 16-31652

arrest van 21 mei 2019

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. R.P. Kuijper te Amstelveen,

tegen

de stichting STICHTING ONDERSTEUNING TWEEDE KAMERFRACTIE PARTIJ VOOR DE VRIJHEID (PVV),

gevestigd te Den Haag,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de PVV,

advocaat: mr. N.T. Dempsey te Amsterdam.

1 Het geding
1.1

Het gaat in dit arrest om hoger beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank Den Haag, sector kanton, van respectievelijk 20 april en 2 augustus 2017. In de zaak met nummer 200.220.968/01 (inzake de hoogte van het loon bij ziekte, vonnis van 20 april 2017) is op 19 september 2017 een tussenarrest gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2017. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Op deze comparitie is met partijen afgesproken dat er een (informele) rolvoeging/gevoegde behandeling zou plaatsvinden met de zaak met nummer 200.226.987/01 (inzake de overuren, vonnis van 2 augustus 2017).

1.2

Bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties, heeft [appellante] drie grieven aangevoerd tegen het vonnis inzake de hoogte van het loon bij ziekte en twee grieven tegen het vonnis inzake de overuren. Bij memorie van antwoord, eveneens met producties, heeft de PVV de grieven bestreden. Op 4 januari, 6 en 15 februari 2019 heeft [appellante] aanvullende producties in het geding gebracht.

1.3

Vervolgens hebben partijen op 18 februari 2019 de zaak doen bepleiten, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Bij deze gelegenheid heeft ook de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het hoger beroep tegen de beschikking in de ontbindingsprocedure (zaaknummer 200.246.580/01). In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.

1.4

Na de zitting is de zaak enkele weken aangehouden om te bezien of partijen een regeling in der minne konden bereiken. Partijen hebben het hof vervolgens verzocht om uitspraak te doen.

2 De feiten
2.1

De door de kantonrechter in de bestreden vonnissen vastgestelde feiten zijn als zodanig niet in geschil. Met inachtneming van deze feitenvaststelling en van hetgeen voorts in hoger beroep als niet voldoende gemotiveerd bestreden is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.

2.2

[appellante] , geboren op [geboortedatum] , is op 31 oktober 2011 in dienst getreden bij de PVV, sinds 1 mei 2013 als [functie] voor 40 uur per week. Laatstelijk was zij werkzaam tegen een salaris van € 5.000,- bruto exclusief 8% vakantietoeslag per maand en in de maand november een gratificatie gelijk aan het in november verdiende maandsalaris. Zij was verantwoordelijk voor [werkzaamheden] van de Kamerleden van de PVV.

2.3

Artikel 4.3 van de arbeidsovereenkomst bepaalt: “In het salaris is een vergoeding voor eventueel overwerk begrepen.”

2.4

Artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst bepaalt: “Bij structureel overwerk zal een vergoeding daarvoor worden geboden op basis van het uurloon.”

2.5

In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:

“5.1. [appellante] behoudt bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid als bedoeld in artikel 7:629 lid 1 Burgerlijk Wetboek, recht op 70% van het in artikel 4.1 van deze overeenkomst bedoelde salaris, gedurende een tijdvak tot maximaal einde contractsdatum.

5.2.

De onkostenvergoedingen eindigen, zodra [appellante] door arbeidsongeschiktheid, non-activiteit of anderszins gedurende 1 maand haar functies c.q. werkzaamheden niet meer vervult.

5.3.

[appellante] is in geval van arbeidsongeschiktheid gehouden de Stichting daarvan onmiddellijk op de hoogte te stellen en de door of namens de Stichting vastgestelde controlevoorschriften stipt na te komen en zich zo dikwijls als de Stichting dit nodig oordeelt te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een geneeskundige, daartoe aangewezen door of namens de Stichting of diens arbodienst.”

2.6

Ten tijde van de indiensttreding van [appellante] gold geen piketregeling. Deze is enige tijd later op verzoek van [appellante] ingevoerd. De avond- en weekendpiketten werden aanvankelijk beurtelings door [appellante] en haar collega ingevuld. De afspraken hierover zijn in een mail van [X] , [functie] van de PVV (hierna ‘ [X] ’), van 7 december 2011 vastgelegd. Het doordeweekse piket was van 17.30 tot 23.00 uur. In het weekend en op feestdagen was het piket van 9.00 tot 23.00 uur.

2.7

In het Personeelshandboek Versie 2.1 uit november 2012 van de PVV is onder 3.2 de volgende piketregeling opgenomen:

“(…) Voor de medewerkers van de afdeling Voorlichting geldt verder dat zij om toerbeurt ook in de weekenden piketdiensten zullen draaien. Deze piketdiensten zijn reeds gecompenseerd in het salaris.”

2.8

[appellante] heeft zich op 31 januari 2014 ziek gemeld. Na het volgen van een re-integratietraject is zij per 1 oktober 2014 volledig hersteld. Gedurende deze periode werd het loon van [appellante] volledig doorbetaald.

2.9

In de probleemanalyse en advies van de bedrijfsarts van 3 maart 2014 staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) overbelasting heeft zeker een rol gespeeld (…) Zodra mevrouw weer aan het werk is, zal er gewaakt moeten worden over overbelasting. Dat is een taak voor zowel [appellante] , als voor haar werkgever. (…)”

2.10

In een mail van 3 maart 2014 schrijft de bedrijfsarts aan [X] , voor zover van belang, het volgende:

“(…) Als mevrouw op 31 maart aan de slag gaat, is een Plan van Aanpak eigenlijk niet meer nodig. Omdat ik denk dat het goed is als u beiden een keer met elkaar doorspreekt hoe hernieuwde uitval te voorkómen, kan het formulier PvA daar een handig hulpmiddel bij zijn. Wat kunt u bijdragen (bij voorbeeld ondersteuning, bepaalde taken delegeren aan iemand anders, enz.) en wat kan [appellante] zelf inbrengen (bij voorbeeld goed werk afleveren in plaats van perfect werk)?”

2.11

Uit een Rapportage intake bedrijfsmaatschappelijk werk van 6 mei 2014 blijkt dat een intake gesprek heeft plaatsgevonden en dat [appellante] werk gerelateerde spanningsklachten ervaart. Bedrijfsmaatschappelijk werk zal [appellante] gedurende de vijf vervolgconsulten ondersteunen/coachen naar de (her)nieuw(d)e balans tussen belasting en belastbaarheid en het omgaan met factoren die spanning/stress veroorzaken.

2.12

In een brief van 29 september 2014 schrijft de PVV aan [appellante] (en aan de andere werknemers) dat de bepalingen met betrekking tot het doorbetalen van salaris en onkostenvergoedingen tot dat moment niet werden gehandhaafd, met als gevolg dat het loon en in veel gevallen ook de onkostenvergoeding voor 100% werden doorbetaald. Vanaf 1 november 2014 zullen de bepalingen in de arbeidsovereenkomst wel worden gehandhaafd, met dien verstande dat artikel 5.1 (70% loon) na een maand arbeidsongeschiktheid zal worden toegepast. De eerste maand is er recht op 100% van het salaris.

2.13

Vanaf oktober 2014 heeft [appellante] op verzoek van haar toenmalige collega ( [de collega] , hierna ‘ [de collega] ’) zijn weekendpiketdiensten overgenomen in verband met zijn lijsttrekkerschap voor de Provinciale Staten in […] . Zij had toen gedurende alle weekenden piketdienst. Vanaf medio februari 2015 heeft [appellante] ook de avondpiketten van [de collega] overgenomen, zodat zij ook op alle weekdagen ’s avonds piketdienst had. Dit heeft zij gedaan tot haar uitval wegens arbeidsongeschiktheid op 18 juni 2016.

2.14

In een e-mail van 23 maart 2015 schrijft [appellante] aan [de collega] , voor zover van belang: “(…) Ik ga er vanuit dat de reguliere beurtelingse piketregeling vanaf vandaag weer kan worden opgepakt (…)” In een hieropvolgend gesprek heeft [de collega] geweigerd zijn deel van de piketdiensten weer over te nemen van [appellante] .

2.15

In een e-mail van 15 juni 2015 doet [appellante] een financieel voorstel aan de PVV voor een vergoeding van de (extra) piketdiensten, in de vorm van een toeslag van 20,6% bovenop haar loon. Hierin schrijft [appellante] aan [X] , voor zover van belang: “We hadden in maart een gesprek over de piketdiensten voor de fractie die sinds medio februari volledig door mij worden gedragen (24/7). We hadden het toen ook heel even over de financiële kant. Je vroeg me om een gefundeerd voorstel. Ik heb me laten informeren door diverse diensten, een vakbond en een jurist, en men adviseert om een onregelmatigheidstoeslag te voorzien. Dat is de meest gebruikelijke toelage voor het regelmatig werken op ongebruikelijke tijdstippen zoals avonddiensten en piketdiensten (…)” Bij e-mail van 22 juni 2015 heeft [X] hierop afwijzend gereageerd.

2.16

In een e-mail van 1 september 2015 schrijft [appellante] , naar aanleiding van een gesprek dat eerder die dag had plaatsgevonden, aan [X] , voor zover van belang:

“(…) Naar aanleiding van ons gesprek daarnet constateer ik:

  • -

    dat ik geacht word de dubbele piketten (*), zijnde elke avond en elk weekend piket, dag in dag uit, te blijven voortzetten, zijnde een effectieve verdubbeling van het reeds bestaande structurele overwerk (structureel overwerk dat oorspronkelijk een week met piket, een week zonder piket inhield).

  • -

    dat mij geweigerd wordt om het oorspronkelijke overwerk, zijnde één week met piket, één week zonder piket, in een roterend systeem met [de collega] , opnieuw in te voeren – ook al heeft [de collega] 1 Kamerlid en ik 11.

  • -

    dat ik dien te accepteren dat al deze uren zonder enige vorm van gevraagde compensatie en/of andere tegemoetkoming dienen te worden volbracht – nochtans was...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT