Uitspraak Nº 200.226.689. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-10-01

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:7954
Date01 Octubre 2019
Docket Number200.226.689
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.226.689

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 3626639)

arrest van 1 oktober 2019

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: Dexia,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 november 2015.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 9 februari 2016,

- de memorie van grieven, met producties,

- de memorie van antwoord, met producties,

- het pleidooi van 11 juni 2019, waarbij akte is verleend van de overgelegde stukken en mr. J.M.K.P. Cornegoor, namens Dexia, heeft gepleit overeenkomstig zijn pleitaantekeningen; de griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.

2.2

Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten
3.1

Tussen Dexia (als rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., hierna: Bank Labouchere) en [geïntimeerde] is op 24 april 2001 onder de naam “Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling” (hierna: Overwaarde Effect) een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen met contractnummer [contractnummer] (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 180 maanden (15 jaar) en had een totaal overeengekomen leasesom van € 130.681,80. Onderaan de overeenkomst staat onder de handtekening van de lessee het volgende vermeld: “Adviseur: [adviseursnummer] -Spaar Select B.V.”.

3.2

In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst in totaal € 34.848,60 aan maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] voor een bedrag van € 6.708,37 aan dividenden heeft ontvangen. Volgens de eindafrekening van Dexia is de overeenkomst op 9 februari 2006 met een restschuld van € 6.966,39 geëindigd. [geïntimeerde] heeft dat bedrag op 22 februari 2006 aan Dexia voldaan.

3.3

Bij brief van 21 maart 2006 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat de overeenkomst voor zover nog nodig, wordt vernietigd c.q. ontbonden op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen, alsmede BKR te Tiel op de hoogte te stellen van het feit dat de overeenkomst met terugwerkende kracht nietig is.

3.4

Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033). [geïntimeerde] heeft door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de deze regeling gebonden te willen zijn.

3.5

In zijn arresten van 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983) de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. In zijn arrest van 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven.

3.6

Bij brief van 21 december 2011 heeft Dexia aan [geïntimeerde] medegedeeld te zullen overgaan tot betaling aan hem van een schadevergoeding van € 6.049,93, inclusief wettelijke rente tot en met 31 december 2011. Dat bedrag is berekend aan de hand van het hofmodel, waarbij Dexia ervan is uitgegaan dat het aangaan van de overeenkomst voor [geïntimeerde] destijds geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding aan [geïntimeerde] van de door hem destijds betaalde inleg heeft plaatsgevonden. Deze betaling heeft op of omstreeks 18 januari 2012 plaatsgevonden.

3.7

Bij brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] zich zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.

3.8

De gemachtigde van Dexia heeft bij brief van 18 maart 2014 [geïntimeerde] de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat hij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [geïntimeerde] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bijgevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren. [geïntimeerde] heeft de waiver niet ondertekend.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1

Dexia heeft in haar inleidende dagvaarding – samengevat – gevorderd een verklaring voor recht dat zij ten aanzien van de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

4.2

In de conclusie van repliek, tevens akte wijziging eis heeft Dexia erkend dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last in de zin van het hofmodel. Dexia heeft haar eis gewijzigd en – samengevat – een verklaring voor recht gevorderd dat zij ten aanzien van de overeenkomst enkel een bedrag van € 18.761,09 aan [geïntimeerde] verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de eindafrekening tot de dag van de algehele voldoening. Daarbij heeft Dexia gevorderd [geïntimeerde] in de proceskosten te veroordelen.

4.3

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.

5 De motivering van de beslissing in hoger beroep

eisvermindering Dexia

5.1

[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Dexia bij de betaling van het onder 3.6 genoemde bedrag van € 6.049,93 (de vergoeding op grond van het onder 3.5 genoemde hofmodel op basis van het uitgangspunt dat geen sprake is van een financieel onaanvaardbaar zware last) ten onrechte geen wettelijke rente over de periode van 31 december 2011 tot 18 januari 2012 heeft uitbetaald. Dat gaat om een bedrag van € 11,52, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag. Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Dexia ten aanzien van het onder 4.2 genoemde bedrag van € 18.761,09 (de vergoeding op grond van het hofmodel op basis van het uitgangspunt dat wel sprake is van een financieel onaanvaardbaar zware last) niet vanaf de datum van de eindafrekening, dus vanaf 9 februari 2006, maar vanaf 3 juli 2001, de datum dat [geïntimeerde] de inleg aan Dexia heeft betaald, wettelijke rente aan [geïntimeerde] is verschuldigd.

5.2

Ter zitting in hoger beroep is namens Dexia verklaard dat zij kan instemmen met het betoog van [geïntimeerde] en dat Dexia dienovereenkomstig haar eis wijzigt. Het hof begrijpt dat Dexia thans – kort gezegd – een verklaring voor recht vordert dat [geïntimeerde] in rechte niets meer van haar te vorderen heeft, behoudens bedragen van € 18.761,09, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 juli 2001, en € 11,52, vermeerderd met wettelijke rente. Daarbij vordert Dexia [geïntimeerde] in de proceskosten te veroordelen.

5.3

Het hof zal recht doen op de in hoger beroep verminderde eis.

waiverprocedure

5.4

De onderhavige procedure betreft een zogenoemde waiverprocedure, dat wil zeggen een procedure waarin Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat haar wederpartij (behoudens de onder 5.2 genoemde bedragen) in rechte niets meer van haar te vorderen heeft, uit hoofde van één of meerdere tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomsten.

belang

5.5

Het hof stelt voorop dat Dexia voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW heeft om haar vordering tot een verklaring voor recht jegens [geïntimeerde] in te stellen. In dit kader verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.

misbruik van bevoegdheid

5.6

Dexia komt met haar grief op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de verklaring voor recht moet worden afgewezen op de grond dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een ontoelaatbare onevenredigheid tussen het belang van Dexia bij de door haar gevorderde verklaring voor recht en het belang van [geïntimeerde] om ontwikkelingen in de rechtspraak te mogen afwachten.

Volgens Dexia heeft de kantonrechter daarmee ten onrechte geweigerd inhoudelijk over het geschil te oordelen. Dat heeft [geïntimeerde] bestreden. Het standpunt van [geïntimeerde] komt erop neer dat de kantonrechter op terechte (inhoudelijke) gronden heeft geoordeeld dat Dexia misbruik van bevoegdheid maakt, omdat de rechtspraak nog niet is uitgekristalliseerd.

5.7

Het hof heeft in verschillende vergelijkbare zaken uiteengezet dat Dexia geen misbruik van bevoegdheid maakt door haar vordering tot een verklaring voor recht in te stellen, zoals hier aan de orde is, zie onder andere het arrest van dit hof van 12 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1377. Een vergelijkbaar standpunt als door [geïntimeerde] is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT