Uitspraak Nº 200.230.828/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-12-24

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:11205
Docket Number200.230.828/01
Date24 Diciembre 2019
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.230.828/01

(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/191283/HA ZA 16-404)

arrest van 24 december 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant,

in eerste aanleg : eiser in verzet

hierna: [appellant],

advocaat: mr. J.R.R. Oevering, kantoorhoudend te Amsterdam,

tegen

Ontvanger van de belastingdienst (kantoor Zwolle)

kantoorhoudend te Zwolle,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde in verzet

hierna: de Ontvanger,

advocaat: mr. N.M. Korstenbroek, kantoorhoudend te Amsterdam.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 2 november 2016 en 15 maart 2017 die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 juni 2017;

- de memorie van grieven (met producties) d.d. 1 mei 2018;

- de memorie van antwoord (met producties) d.d. 24 juli 2018;

- het comparitie-arrest d.d. 4 juni 2019;

- de comparitie die doorgang heeft gevonden op 29 oktober 2019; van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Beide partijen hebben voorafgaand aan de comparitie nog producties aan het hof gezonden.

2.2

Vervolgens heeft [appellant] arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier aangevuld met de stukken van de comparitie.

3 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten

3.1.

De ouderlijke woning van [appellant] is in 1995 onteigend. Sedertdien heeft [appellant] een conflict met de Nederlandse Staat en weigert hij (onder meer) motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) te betalen. [appellant] had geen vaste woon- of verblijfplaats en leefde (onder meer) in zijn auto.

3.2.

De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) is, vanwege de oninbaarheid van de naheffingsaanslagen, op een gegeven moment gestopt met het opleggen van naheffingsaanslagen MRB.

3.3.

Op 21 mei 2016 is bij een handhavingsactie van Justitie en de Belastingdienst beslag gelegd op de Opel Omega, kenteken [YY-YY-00] (verder: de Opel Omega) die eigendom was van [appellant] . Dit beslag is gelegd voor een niet betaalde terugvorderingsbeschikking Zorgtoeslag. De opdrachtgever voor het beslag was de Ontvanger (kantoor Utrecht).

3.4.

Op 22 juni 2016 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag MRB over het tijdvak 22 maart 2014 tot en met 2 juni 2016 opgelegd, ter hoogte van € 2.665,- (verder: de naheffingsaanslag MRB).

3.5.

Bij brief met dagtekening 22 juli 2016 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag MRB.

3.6.

Op 7 juli 2016 heeft de Ontvanger (kantoor Zwolle) voor deze naheffingsaanslag een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 26 juli 2016 aan [appellant] betekend.

3.7.

Op 8 augustus 2016 is een (tweede) beslag gelegd op de Opel Omega, blijkens de akte van betekening in opdracht van het Belastingkantoor Zwolle.

3.8.

Het op 21 mei 2016 gelegde beslag is op 26 oktober 2016 door de Ontvanger opgeheven omdat [appellant] wel recht had op de in geding zijnde toeslag.

3.9.

De Opel Omega is op 14 november 2017 executoriaal verkocht. De verkoopopbrengst van €150,- is door de Belastingdienst afgeboekt op de (kosten voor de) aanslag MRB.

3.10.

De uitspraak op het bezwaar door de Inspecteur tegen de naheffingsaanslag MRB is door de belastingrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van

28 februari 2018 op formele gronden (schending hoorplicht) vernietigd.

3.11.

Op 25 juni 2018 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag MRB wederom afgewezen. Tegen die beslissing heeft [appellant] opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Op dat beroep was ten tijde van de comparitie in hoger beroep nog niet beslist.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1

[appellant] heeft in eerste aanleg op voet van artikel 17 Invorderingswet 1990 (hierna: Invorderingswet), verzet ingesteld tegen het dwangbevel van 7 juli 2016 en heeft gevorderd het executoriale beslag op de Opel Omega op te heffen en de Ontvanger te gelasten deze aan hem terug te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede om de Ontvanger te verbieden uitvoering te geven aan het bevel tot betaling, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4.2

De rechtbank heeft, nadat eerst een comparitie van partijen was gelast, bij eindvonnis het verzet van [appellant] ongegrond verklaard.

5 De parallelle procedure
5.1

[appellant] heeft bij dagvaarding van 16 juni 2016 ook een procedure tegen de Ontvanger (kantoor Utrecht) aanhangig gemaakt die het op 21 mei 2016 gelegde beslag betrof. Daarin vorderde hij eveneens de opheffing van het executoriale beslag op de Opel Omega, teruggaaf van de auto en een verbod aan de Ontvanger om verdere uitvoering te geven aan een bevel tot betaling. Die vorderingen zijn door de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) bij vonnis van 17 mei 2017 afgewezen. Op het door [appellant] ingestelde appel heeft dit hof (locatie Arnhem) bij arrest van 30 april 2019 het vonnis bekrachtigd. [appellant] heeft daartegen beroep in cassatie ingesteld.

6 De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

De vermeerdering van eis

6.1

[appellant] vordert in dit hoger beroep, na vermeerdering van eis, kort samengevat, dat het hof :

  • -

    het eindvonnis vernietigt;

  • -

    het beslag op de Opel Omega opheft;

  • -

    de Ontvanger veroordeelt tot teruggaaf van de Opel Omega op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag;

  • -

    de Ontvanger verbiedt om uitvoering te geven aan het bevel tot betaling van de naheffingsaanslag MRB, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag;

  • -

    voor recht verklaart dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld;

  • -

    de Ontvanger veroordeelt om als voorschot op de geleden schade een bedrag van € 15.000 te betalen;

  • -

    voor recht verklaart dat de Ontvanger de betekenings- en vervolgingskosten tot nihil dient te verlagen dan wel dat het hof deze zelf verlaagt tot een door de rechtbank [het hof leest dat als het hof] in goede justitie te betalen bedrag;

  • -

    de Ontvanger veroordeelt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT