Uitspraak Nº 200.243.816_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:1444
Docket Number200.243.816_01
Date28 Abril 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.243.816/01

arrest van 28 april 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. N. Kloth te Heerlen,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M.J.P. Schipper, te Alkmaar,

geïntimeerden,

hierna ieder afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,

op het bij exploten van dagvaarding van 19 juli 2018 en 20 juli 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 april 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie verweerder in reconventie en [geïntimeerde 1] als gedaagde in conventie verweerder in reconventie en [geïntimeerde 2] als gedaagde in conventie eiseres in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5956608/ CV EXPL 17-2225)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de vonnissen van 21 juni 2017 en 13 december 2017.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaardingen in hoger beroep;

  • -

    het tegen [geïntimeerde 1] verleende verstek;

  • -

    de memorie van grieven van [appellant] met een productie;

  • -

    de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] met producties;

  • -

    de akte ter rolle van [appellant] ;

  • -

    de antwoordakte ter rolle van [geïntimeerde 2] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende (door de kantonrechter vastgestelde) feiten.

3.1.1

[appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn broer en zussen van elkaar.

3.1.2

[de vader] is de vader van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . [de vader] (hierna: vader) is overleden op 21 augustus 2003. Vader was gehuwd met [de moeder] , de moeder van [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . [de moeder] (hierna: erflaatster) is overleden op 27 december 2013.

Erflaatster heeft laatstelijk bij uiterste wilsbeschikking van 7 februari 2007 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft haar kinderen benoemd tot haar enige erfgenamen, gezamenlijk en ieder voor een gelijk deel. De echtgenoot van [geïntimeerde 1] , de heer [de echtgenoot van geintimeerde 1] , is hierbij benoemd tot executeur.

In het testament zijn de volgende bepalingen opgenomen:

“(…)

III. ERFSTELLING

Ik benoem mijn kinderen tot mijn enige erfgenamen, tezamen en ieder voor een gelijk deel.

(…)

IV. INBRENGPLICHT/INBRENGVRIJSTELLING SCHENKINGEN

Ik bepaal dat mijn zoon [appellant] verplicht is tot inbreng van giften in mijn nalatenschap, op welk tijdstip deze ook zijn gedaan, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald.

Ik stel mijn overige erfgenamen vrij van de verplichting tot inbreng van giften in mijn nalatenschap, op welk tijdstip deze ook zijn gedaan, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald.

(…)

VI. EXECUTEURSBENOEMING

1. Ik benoem mijn schoonzoon [de echtgenoot van geintimeerde 1] (…) tot executeur en verzoek hem voor zijn werkzaamheden geen loon in rekening te brengen.

(…)”.

3.2.1.

In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg in conventie gevorderd om [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 10.923,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten

3.2.2.

Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd, dat hij krachtens zijn legitieme portie recht heeft op de helft van zijn erfdeel. Nu blijkt dat de nalatenschap, na uitvoering van het testament, niet groot genoeg is om de legitieme portie van [appellant] uit te keren, dient te worden ingekort. Op basis van artikel 4:79 sub b BW kan hij de vordering inkorten op de begiftigde.

[appellant] betoogt dat [geïntimeerde 1] zonder medeweten van erflaatster € 25.000,- van de rekening van erflaatster naar haar eigen rekening heeft overgeboekt. Bedoeld om aan de fiscus te presenteren werd, zo betoogt [appellant] , afgesproken dat dit bedrag deels zou worden verrekend met het aan [geïntimeerde 1] toekomende erfdeel in de nalatenschap van vader, dat zou worden uitgekeerd bij overlijden van moeder, en dat een bedrag van € 4.666,67 zou worden verantwoord als (belastingvrije) schenkingen aan [geïntimeerde 1] en haar zoon. Daarnaast zouden overboekingen plaatsvinden voor het aan [appellant] toekomende erfdeel in de nalatenschap van vader en voor de jaarlijkse (belastingvrije) schenkingen aan [appellant] en diens kinderen. [geïntimeerde 1] heeft, aldus [appellant] , nooit uitvoering gegeven aan deze afspraak, zodat het in werkelijkheid een lening tussen erflaatster en [geïntimeerde 1] betreft die nooit is terugbetaald en vervolgens, naar [appellant] stelt, volgens [geïntimeerde 1] , is kwijtgescholden. Voorts is er, zo betoogt [appellant] , een vermogensachteruitgang van € 40.000,- geweest op de rekening van erflaatster welke als schenking aan [geïntimeerde 1] valt aan te merken.

De legitimaire massa bestaat, aldus [appellant] , uit het uit de rekening & verantwoording blijkende banksaldo van € 542,74, de schenking aan [geïntimeerde 1] van € 25.000,- en € 40.000,-.

De legitimaire massa bedraagt, aldus [appellant] , € 65.542,74.

3.2.3

[geïntimeerde 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. [geïntimeerde 1] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn vordering of anders dat deze hem wordt ontzegd omdat deze ongegrond en onbewezen is. Met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.

3.3.1

Bij vonnis van 21 juni 2017 heeft de kantonrechter [appellant] en [geïntimeerde 1] uitgenodigd ter terechtzitting te verschijnen. Van de comparitie, gehouden op 31 augustus 2017, is proces-verbaal opgemaakt.

De kantonrechte heeft de zaak naar de rol verwezen teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen om [geïntimeerde 2] te dagvaarden om haar in staat te stellen zich te stellen als partij en vervolgens een conclusie na...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT