Uitspraak Nº 200.248.160. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-12-01

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:9930
Docket Number200.248.160
Date01 Diciembre 2020
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.248.160

(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 325340)

arrest van 1 december 2020

in de zaak van

de naamloze vennootschap ASR Schadeverzekering N.V.,

gevestigd te Utrecht,

appellante in de hoofdzaak, verweerster in het incident,

hierna: ASR,

advocaat: mr. C. Banis,

tegen:

de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Apeldoorn,

geïntimeerde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,

hierna: Achmea,

advocaat: mr. L. van den Ham-Leerkes.

1 Het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van de arresten van 2 juli 2019, 20 augustus 2019,

8 oktober 2019 en 21 juli 2020 hier over.

2 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

In vervolg op het arrest van 21 juli 2020 heeft een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aansluitend hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De beoordeling

Inleiding

3.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd over de vraag hoe tussen twee schadeverzekeraars - ASR en Achmea - de schade moet worden afgewikkeld die is ontstaan door een aanrijding op 16 juni 2011 tussen een Lexus en een Mercedes. De Lexus is een leaseauto en is door de leasemaatschappij WAM-verzekerd bij Achmea. De Mercedes is door de eigenaar/bestuurder ( [A] ) WAM, casco en SVI verzekerd bij ASR.

3.2

De Lexus werd door een medewerker van een garage bij de berijder opgehaald voor een onderhoudsbeurt in de garage. Het ophalen voorafgaand aan het onderhoud vond plaats in het kader van de zogenoemde 'Red Carpet Treatment' zoals de garage die biedt voor bezitters van een Lexus. De Lexus kwam tijdens dit ophalen op de verkeerde weghelft terecht en kwam in aanrijding met de Mercedes.

3.3

De garagehouder heeft een garagepolis bij ASR, met daarop onder meer WAM-dekking voor motorrijtuigen die door cliënten aan de garage zijn toevertrouwd.

3.4

ASR heeft de schade van [A] vergoed onder de casco- en de SVI-dekking (hierna: schade I). Ook heeft ASR uit hoofde van de garagepolis de schade vergoed aan het UWV en de ziektekostenverzekeraar van [A] (hierna: schade II).

3.5

Zowel de ASR garagepolis als de Achmea WAM-polis kent een zogenoemde harde na-u-clausule. Die houdt kort gezegd in dat er geen dekking is onder de betrokken verzekering als er dekking is onder een andere verzekering of daarop gedekt zou zijn wanneer de onderhavige verzekering niet zou hebben bestaan.

3.6

Voor een uitvoeriger weergave van de feiten verwijst het hof naar rov 3.1 tot en met 3.9 van het vonnis van de rechtbank van 1 augustus 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:3400), dat op dit punt niet in geschil is (behalve dan dat de schade niet ontstond tijdens het wegbrengen, zoals de rechtbank overwoog, maar tijdens het ophalen).

3.7

ASR zoekt verhaal op Achmea: voor de schade I voor 100% en voor de schade II voor 50%. Achmea stelt dat zij voor beide schades niet hoeft op te komen en stelt daartoe dat (i) de na-u-clausule van de ASR garagepolis hier niet geldt en (ii) de Achmea-polis geen dekking biedt op grond van (het hierna te bespreken) artikel 18 lid 3 van de polisvoorwaarden.

3.8

De rechtbank heeft de vorderingen van ASR afgewezen. ASR bestrijdt dat met dit hoger beroep. De grieven leggen het geschil in volle omvang voor.

Over schade I

3.9

Volgens ASR treedt zij wat betreft schade I niet op als WAM-verzekeraar die op grond van artikel 7:961 lid 3 BW verhaal zoekt op Achmea als andere WAM-verzekeraar, maar als een op grond van artikel 7:962 BW gesubrogeerde casco/SVI-verzekeraar die in de positie van de benadeelde is getreden. Eventuele dekkingsbeperkingen in de Achmea-voorwaarden kunnen daarom niet aan haar worden tegengeworpen. Dit standpunt is correct. Door vergoeding van de schade aan [A] onder de casco/SVI-dekking is ASR ex artikel 7:962 lid 1 BW gesubrogeerd in de vorderingen tot schadevergoeding (anders dan uit verzekering) die [A] op derden had. Daartoe behoren de vorderingen van [A] op de bestuurder van de Lexus en die (uit hoofde van artikel 6 WAM) op de WAM-verzekeraar van de Lexus, Achmea. De vordering van de benadeelde ex artikel 6 WAM, op grond waarvan deze zich rechtstreeks tot de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke persoon kan wenden, is immers niet een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een schadeverzekering als bedoeld in artikel 7:962 lid 1 BW.

Daarmee is ASR in de rechten van de benadeelde getreden. Ingevolge artikel 1 WAM is de rechtsverkrijger van degene die de schade heeft geleden ook als benadeelde aan te merken. Aan de benadeelden kunnen geen dekkingsbeperkingen (behoudens de verzekerde som) worden tegengeworpen (artikel 11 WAM). Dat brengt mee dat Achmea ten aanzien van schade I aan ASR niet de na-u-clausule en artikel 18 lid 3 van de Achmea-voorwaarden kan tegenwerpen, daargelaten de vraag of het beroep daarop zou kunnen slagen. Het gegeven dat Achmea na betaling van schade I op grond van samenloop ex artikel 7:961 lid 3 BW weer verhaal kan nemen op ASR als WAM-verzekeraar van de garage maakt het voorgaande niet anders. Het is niet meer dan toeval dat ook die verzekering bij ASR is afgesloten. Anders dan Achmea stelt, was het ook niet aan ASR om als verzekeraar te kiezen uit hoofde van wiens polis zij de schade met de eigenaar/bestuurder van de Mercedes afwikkelde. Het was [A] die de schade heeft geclaimd onder de casco/SVI-dekking, zoals Achmea zelf stelt in randnummer 10 van de memorie van antwoord.

Over schade II

3.10

Hier treedt ASR wel op als WAM-verzekeraar die op grond van samenloop uit hoofde van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT