Uitspraak Nº 200.253.833/01. Gerechtshof Den Haag, 2019-10-16

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2802
Date16 Octubre 2019
Docket Number200.253.833/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.253.833/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 18-3182

zaaknummer rechtbank : C/10/549212

beschikking van de meervoudige kamer van 16 oktober 2019

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. E.F.M. van Swaaij te Breda.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2 Het geding in hoger beroep
2.1

De man is op 1 februari 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 3 april 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De man heeft op 29 mei 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 12 april 2019 een journaalbericht van 10 april 2019 met bijlage: (proces-verbaal eerste aanleg);

- op 4 juli 2019 een faxbericht van diezelfde datum, op 9 juli 2019 ingekomen als journaalbericht met bijlagen;

- op 18 juli 2019 een emailbericht van diezelfde datum met als bijlagen een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

  • -

    op 26 juni 2019 een journaalbericht van 24 juni 2019 met bijlagen;

  • -

    op 2 juli 2019 een journaalbericht van 28 juni 2019 met bijlagen;

  • -

    op 17 juli 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De feiten
3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2010 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Op [datum in] 2011 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2014 is het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen.

3.4

Bij beschikking van het hof Den Haag van 27 augustus 2014 is voormelde beschikking van 15 januari 2014 vernietigd en is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 september 2013 bepaald op € 3.916,- bruto per maand.

3.5

Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 september 2015 is het verzoek van de man tot nihilstelling van de bij voormelde beschikking van het hof Den Haag van 27 augustus 2014 vastgestelde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw afgewezen.

3.6

Bij beschikking van het hof Den Haag van 6 juli 2016 is voormelde beschikking van 24 september 2015 vernietigd en is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man met ingang van 25 april 2016 bepaald op € 1.000,- bruto per maand.

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man, inhoudende dat de beschikking van het hof Den Haag van 6 juli 2016 wordt gewijzigd in die zin dat de man primair met ingang van 1 september 2013 en subsidiair met ingang van 25 april 2016 niet langer meer is gehouden een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dan wel per datum indiening verzoekschrift, afgewezen.

4.2

De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man wordt toegelaten getuigen te doen horen ten bewijze van zijn stellingen dat de partneralimentatie op nihil dient te worden gesteld op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van dit hof van 6 juli 2016 wordt gewijzigd met ingang van primair 1 september 2013 en subsidiair met ingang van 25 april 2016 niet langer meer is gehouden een bijdrage te leveren in de kosten van de vrouw dan wel per datum indiening verzoek.

4.3

De vrouw verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in de reële proceskosten van de vrouw te veroordelen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de proceskosten en opnieuw rechtdoende de man te veroordelen in de reële proceskosten van de vrouw, zijnde € 5.169,68, tot aan het moment van opstellen en indienen van het verweerschrift.

4.4

De man verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep het verzoek van de vrouw inzake de kostenveroordeling af te wijzen.

5 De motivering van de beslissing
...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT