Uitspraak Nº 200.257.018/01. Gerechtshof Den Haag, 2019-08-06

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2034
Date06 Agosto 2019
Docket Number200.257.018/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.257.018/01

Zaaknummer rechtbank : 7353945 VZ VERZ 18-24122

beschikking van 6 augustus 2019

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

nader te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. S.N. Ketting te Utrecht,

tegen:

Stichting Koninklijke Visio,

gevestigd te Huizen,

verweerster,

hierna te noemen: Visio,

advocaat: mr. J.G.H. Borgdorff te Ezinge.

Het geding

1. Bij beroepschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 10 april 2019, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 11/14 januari 2019. In de kop van de beschikking staat als datum uitspraak 14 januari 2019, aan het slot van de beschikking staat dat de uitspraak op 11 januari 2019 is uitgesproken. In beide gevallen is het beroepschrift tijdig ingediend. Het verweerschrift is ter griffie ontvangen op 29 april 2019.

Op 21 mei 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak mondeling aan het hof hebben toegelicht. Bij de oproeping zijn partijen geïnformeerd dat de mondelinge behandeling enkelvoudig zou plaatsvinden en zijn zij in de gelegenheid gesteld daartegen bezwaar te maken. Partijen hebben daarvan geen gebruik gemaakt en ter zitting bevestigd dat zij geen bezwaar hebben tegen de enkelvoudige mondelinge behandeling. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het proces-verbaal is voorafgaand aan de uitspraak van deze beschikking aan partijen gezonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling en ter zitting zijn aanvullende producties overgelegd, zoals weergegeven in het proces-verbaal.

Beoordeling van het hoger beroep

2. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 t/m 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Voor zover tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen grief is gericht, gaat ook het hof hiervan uit. Grief I klaagt er over dat de kantonrechter een aantal relevante feiten niet in de feitenvaststelling heeft opgenomen. Het hof merkt in dit verband op dat de feitenvaststelling in een beschikking slechts een selectie vormt, naar keuze van de rechter, van de tussen partijen vaststaande feiten die voor de beoordeling van het geschil (het meest) relevant zijn. Dit betekent niet dat de overige feiten die in de procedure door partijen zijn gesteld bij deze beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast klaagt grief I over hetgeen de kantonrechter onder 2.6 van de vaststaande feiten heeft opgenomen. Hiermee zal het hof bij de feitenvaststelling rekening houden. Het hof zal hierbij tevens de feiten betrekken die in hoger beroep zijn komen vast te staan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

2.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1962, is op 1 mei 2007 in dienst getreden bij Visio. De laatste functie die [verzoekster] vervulde, is medewerker Cliëntservices (50%) en medewerker Control Room (50%), met een salaris van € 2.932,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 7,05% eindejaarsuitkering.

2.2.

In een gespreks- en afsprakenverslag van 13 september 2012 staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) [verzoekster] werkt 18 uur als medewerker Clientservices en 18 uur als medewerker Controlroom. Over de laatstgenoemde functie en de wijze waarop deze door [verzoekster] wordt uitgevoerd wordt het gesprek gevoerd. Al eerder zijn gesprekken gevoerd met [verzoekster] over haar functioneren in januari, mei (en nu september) dit jaar. (…)

Spilfunctie, vertrouwen, proactief, overtuigen

[verzoekster] kan en mag worden aangesproken op haar gedrag. Ze reageert nu vaak vanuit “emotie” en dit kan ontaarden in iets wat al snel als probleem wordt gezien. Waar ook collega’s last kunnen hebben van [verzoekster] ’s gedrag.

Communicatie

[naam 2] en [de leidinggevende] [ [de leidinggevende] , hof] geven aan dat communicatie functioneel ingezet dient te worden (…) en niet als iets persoonlijks.

Helicopterview

We geven [verzoekster] mee om voortaan boven het probleem te staan, op procesniveau en niet op cliëntniveau, op een wat afstandelijkere manier.”

2.3.

In een verslag van 2 april 2013 staat, voor zover van belang, het volgende:

“In het kader van frequent verzuim heb ik met [verzoekster] gesproken (…) In het gesprek geef ik ook aan dat ik me zorgen maak of [verzoekster] wel werkplezier heeft. [verzoekster] geeft aan dat het al veel beter is geworden maar dat ze moeite heeft met de wijze warop mensen met haar omgaan. Idereen wijst alleen maar naar haar temperament maar niemand ziet hoe lief ze is. [verzoekster] geeft aan dat ze heel veel zelfvertrouwen heeft en alle reacties van anderen wel kan begrijpen maar dat dat hun probleem is en niet het hare. Toch neemt ze zaken mee naar huis. In het verleden heeft ze vaker problemen gehad in werksituatie naar haar idee zodra ze haar hoofd boven het maaiveld uitsteekt. [verzoekster] vertelt veel over haar verleden en over hoe ze de mensen in haar omgeving ervaart. [verzoekster] vertelt dat er door de bedrijfsarts van haar vorige werkgever PTSS is gediagnosticeerd maar [verzoekster] vindt niet dat ze dat heeft. (…) [verzoekster] zegt aan het einde van het gesprek dat ze zich al bijna niet meer durft ziek te melden en wil daarom ook zelf graag een gesprek met de bedrijfsarts.”

2.4.

De leidinggevende van [verzoekster] , de heer [de leidinggevende] (hierna ‘ [de leidinggevende] ’), heeft namens Visio bij brief van 16 oktober 2017 aan [verzoekster] een voorstel gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. In deze brief staat onder meer het volgende:
“(…) Ondanks diverse gesprekken lukt het niet om onze verstandhouding te verbeteren. Jij vindt mij geen goede leidinggevende en dat heb je ook tegenover diverse collega’s laten weten. Wanneer ik je vraag waarom je dat vindt, dan heb je daar geen antwoord op. Het is meer een gevoel dat je hebt.

Volgens je collega’s uit je bij voortduring kritiek op de organisatie en op mij en daarnaast ben je heel geagiteerd wanneer ze jou daarop aanspreken. Je hebt het niet meer naar je zin bij Koninklijke Visio.

Nu je persisteert in je gedrag kan er nog maar een oplossing zijn en dat is dat de arbeidsovereenkomst een einde moet nemen. We doen je daarom het volgende voorstel, waarbij je WW-rechten zoveel als mogelijk worden veiliggesteld. (…)”

2.5.

[verzoekster] heeft zich op 19 oktober 2017 ziek gemeld. Bij brief van 16 januari 2018 is [verzoekster] erop aangesproken dat zij haar werkzaamheden nog niet had hervat, terwijl de bedrijfsarts op 14 november 2017 had verklaard dat [verzoekster] weer arbeidsgeschikt was.

2.6.

De verzekeringsarts van het UWV heeft in een door [verzoekster] aangevraagd deskundigenoordeel op 15 maart 2018 geoordeeld dat [verzoekster] op 5 februari 2018 arbeidsongeschikt was. In de overwegingen van de verzekeringsgeneeskundige rapportage valt te lezen dat [verzoekster] is uitgevallen in de maniakale fase van een chronische psychische aandoening en dat er geen sprake is van een stabiele situatie.

2.7.

Op 9 juli 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoekster] haar werkzaamheden weer kon opbouwen, waarbij de prognose was dat zij binnen drie tot vier maanden haar werkzaamheden weer volledig kon hervatten.

2.8.

Op 3 september 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verzoekster] medisch gezien binnen acht weken hersteld zou zijn en dat de opbouw van uren kon worden voortgezet.

2.9.

Op 1 oktober 2018 schrijft de bedrijfsarts het volgende:

“(…) Er is sprake van een arbeidsconflict strikt genomen kan mevrouw genomen op medische gronde weer volledig hervatten wel is is het in deze situatie belangrijk een opbouw periode van ongeveer 6 weken in acht te nemen (…) op dit moment lijkt het belangrijk dat eerst de arbeidsgerelateerde problematiek wordt opgelost (…)”

2.10.

[verzoekster] heeft op 21 november 2018 – kort na aanvang van de procedure in eerste aanleg – wederom een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Dit deskundigenoordeel is door het UWV op 21 december 2018 afgegeven en luidt dat [verzoekster] haar eigen werk op 20 september 2018 niet kon doen. In de achterliggende verzekeringsgeneeskundige rapportage valt onder meer te lezen dat de (behandelend) psychiater zich erg veel zorgen maakt over [verzoekster] en telefonisch contact heeft opgenomen met de verzekeringsarts. De psychiater heeft aangegeven dat zij bang is voor een psychotische depressie en heeft de medicatie moeten uitbreiden. Overwogen wordt:

Momenteel is er sprake van een adequate behandeling en begeleiding. Er is echter sprake van een hoog stressniveau, veroorzaakt door arbeid gerelateerde problematiek. Belanghebbende is mijns inziens gezien de situatie waarin ze nu in verkeert niet in staat om te re-integreren bij deze werkgever. De arbeid gerelateerde problematiek zal eerst moeten worden opgelost. Ik ben het eens met de bedrijfsarts.

Prognose functionele mogelijkheden

Mijns inziens is de prognose gunstig. De behandeling van belanghebbende is adequaat, maar het hoge stressniveau belemmert haar herstel. De verwachting is dat belanghebbende kan hervatten als de arbeidgerelateerde problematiek wordt opgelost. Belanghebbende zal wel een periode nodig hebben om te re-integreren.

2.11.

Door [verzoekster] is in eerste aanleg een aantal brieven van Yulius, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, in het geding gebracht. De brieven zijn opgesteld en ondertekend door een maatschappelijk werker en mede ondertekend door een psychiater.

  • -

    Yulius schrijft bij brief van 2 september 2015 aan de huisarts van [verzoekster] dat sprake is van een depressieve episode met PTSS kenmerken.

  • -

    Bij brief van 25 januari 2016...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT