Uitspraak Nº 200.262.160/01. Gerechtshof Amsterdam, 2020-10-20

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:2756
Date20 Octubre 2020
Docket Number200.262.160/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.262.160/01

zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/646229 / HA ZA 18-370

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 oktober 2020

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

EUROPEAN COMMERCIAL (EC) INVESTMENT B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam,

tegen

de rechtspersoon naar buitenlands recht

AGENCY FOR DISPUTE RESOLUTION IN PRIVATIZATION PROCEDURES,

gevestigd te Belgrado (Servië),

appellante,

advocaat mr. N. Verweij te Rotterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna EC en ADRPP genoemd.

EC is bij dagvaarding van 5 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ADRPP als eiseres en EC als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 september 2020 doen bepleiten, EC door mr. P. Severs, advocaat te Amsterdam, en mr. Rosielle voornoemd, aan de hand van een pleitnotitie die is overgelegd, en ADRPP door mr. Verweij voornoemd.

Vervolgens is arrest gevraagd.

EC heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van ADRPP alsnog zal afwijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – ADRPP zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de (na)kosten en de explootkosten van betekening van het arrest en wettelijke rente.

ADRPP heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.17. de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere tussen partijen vaststaande feiten, komen de feiten neer op het volgende.

2.1.

ADRPP vertegenwoordigt de Republiek Servië in privaatrechtelijke geschillen. De onderneming van EC houdt zich onder andere bezig met het doen van buitenlandse investeringen.

2.2.

In 2003 heeft in Servië een openbare veiling plaatsgevonden van (een gedeelte van) het maatschappelijk kapitaal van de Servische onderneming UTP Morava. EC heeft meegedaan aan deze veiling en daartoe een conceptkoopovereenkomst ondertekend en voor de in dat verband verschuldigde aanbetaling een bankgarantie afgegeven van € 462.107,-. EC is als hoogste bieder op 24 januari 2003 uitgeroepen tot koper van de aandelen.

2.3.

Op 29 januari 2003 heeft EC bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van het aandelenkapitaal. Zij heeft de definitieve koopovereenkomst niet ondertekend.

2.4.

ADRPP heeft op 30 oktober 2003 de door EC gestelde bankgarantie ingeroepen, waarna het bedrag van € 462.107,- aan haar is uitgekeerd.

2.5.

Artikel 37 van de in Servië van toepassing zijnde Verordening betreffende de verkoop van kapitaal en eigendom door openbare veilingen (hierna: de Verordening (oud)) luidde destijds – volgens de door ADRPP overgelegde Nederlandse vertaling – als volgt:


Artikel 37
Indien de aangewezen koper of deelnemer die op het op een na hoogste bod heeft gewezen, de notulen niet ondertekent of niet binnen de termijn betaalt, verliest hij de hoedanigheid van de koper, het recht om deel te nemen aan toekomstige veilingen die voor dit onderwerp van privatisering worden georganiseerd, evenals het recht om de aanbetaling terug te krijgen.

Degene die de hoedanigheid van de koper heeft verloren, betaalt, op naam van de schade die voor de privatiseringsinstelling en voor het Agentschap ontstond, een bedrag ten bedrage van 30% van de verkoopprijs, op de rekening van het Agentschap. (…)”

Het hiervoor weergegeven en de hierna volgende citaten van wetsartikelen of uitspraken van (gerechtelijke) autoriteiten zijn (met uitzondering van het citaat in 2.7) afkomstig van door ADRPP overgelegde vertalingen van die wetsartikelen of uitspraken vanuit de Servische naar de Nederlandse of Engelse taal. Taalfouten of verschrijvingen zijn daarin niet gecorrigeerd.

2.6.

Het Constitutionele Hof van de Republiek Servië (hierna: het Constitutionele Hof) heeft – in een procedure waarbij EC en ADRPP niet betrokken waren – bij beslissing van 6 mei 2004 vastgesteld dat artikel 37 van de Verordening (oud) niet in overeenstemming is met de Servische Grondwet en de aldaar toepasselijke Wet op het verbintenissenrecht. De beslissing hield in dat de veilingvoorwaarden niet bij een verordening maar bij wet moesten worden geregeld en verder:

3. Het verzoek om opschorting van de uitvoering van individuele akten en handelingen die krachtens de in punt 1 bedoelde verordening [hof: de Verordening (oud)] zijn genomen, wordt afgewezen.

De beslissing is op 29 mei 2004 gepubliceerd in de Staatscourant van Servië.

2.7.

Op 21 januari 2005 heeft EC, naar aanleiding van de in 2.6 bedoelde beslissing van het Constitutionele Hof, het Servische Ministerie van Economische Zaken (hierna: het Ministerie) verzocht om terugbetaling van het uitgekeerde bedrag onder de bankgarantie. Nadat het Ministerie op 11 mei 2005 afwijzend op dit verzoek had beslist, heeft het Supreme Court van Servië (destijds de hoogte instantie in bestuursrechtelijke zaken) op 17 mei 2007 in een procedure geoordeeld dat het besluit van het Ministerie op onjuiste gronden was genomen en beslist dat een nieuw besluit genomen moest worden. Het Supreme Court heeft onder meer als volgt beslist en overwogen:

Judgment
The action is ACCEPTED and the conclusion No. 405-03-1/2005-01, dated 11 May 2005, of the Ministry of Economy of the Republic of Serbia is CANCELLED.


Grounds of the judgment
(…)
According to the wording of the contested conclusion [hof: het besluit van het Ministerie van 11 mei 2005], the objection – the request of the plaintiff [hof: EC] for the refunding of the deposit, (…) had been rejected as untimely.

(…)

In such a state of affairs, according to the judgment of the Supreme Court of Serbia, the contested conclusion had violated the law to the detriment of the plaintiff. This is so for the reason that the defendant authority [hof: het Ministerie] deciding on the objection (…) and on the request (…) had decided as on a single request of the plaintiff in the manner in which it had committed material breach of the provisions of (…) and because it makes the wording unclear and contradictory to the reasons of the conclusion, which are related to the refunding of the deposit only.

(…)

In the repeated procedure the defendant authority shall eliminate the specified material breaches of the procedure, (…) and shall thereafter bring the proper and on the law based decision also judging its competence for taking the decision on the request (…)”

2.8.

Op 16 juli 2007 heeft het Ministerie overeenkomstig deze uitspraak van het Supreme Court een nieuw besluit genomen. Dit besluit luidt voor zover van belang als volgt:


Besluit
Het verzoek tot terugbetaling van de aanbetaling wordt VERWORPEN, als niet-tijdig.

Toelichting
(…) De bepalingen van artikel 57, paragraaf 1 van de Wet op procedure voor het Grondwettelijk Hof en de juridische gevolgen van zijn beslissingen, zien voor dat iedereen wiens recht is geschonden door een definitieve of juridisch bindend individueel besluit, genomen op grond van de wet of andere regelgeving of algemene akte die, door een beslissing van het Grondwettelijk Hof, niet in overeenstemming zijn met de Grondwet of de wet, heeft het recht van het bevoegde orgaan te verzoeken die individuele besluit te wijzigen.
Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat een persoon aan wie het recht genoemd in lid 1 van dit artikel geschonden is, kan binnen een termijn van zes (6) maanden vanaf de datum van bekendmaking van het besluit van het Grondwettelijk Hof in de “Staatscourant” een voorstel voor de wijziging van definitieve of wettelijk bindend indivudeel besluit in te dienen, indien meer dan twee jaar niet is verstreken sinds de indiening van het individueel besluit tot de indiening van het voorstel of initiatief.

Aangezien het feit dat [EC] op 21 januari 2005 een verzoek indiende en het besluit van het Grondwettelijk Hof werd gepubliceerd op 29/05/2004, is het duidelijk dat de termijn genoemd in artikel 57, lid 2 van de Wet op de procedure voor het Grondwettelijk Hof is verstreken, omdat acht maanden is verstreken, en niet zes maanden, zoals wettelijk bepaald. (…)”

2.9.

EC heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen dit besluit van het Ministerie.

2.10.

De rechtbank van Koophandel in Belgrado heeft bij vonnis van 12 juni 2008 de vordering van EC jegens ADRPP tot terugbetaling van het uitgekeerde bedrag onder de bankgarantie van € 462.107 toegewezen, vermeerderd met een bedrag aan proceskosten van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT