Uitspraak Nº 200.265.945_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-07-23

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:2332
Date23 Julio 2020
Docket Number200.265.945_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 23 juli 2020

Zaaknummer : 200.265.945/01

Zaaknummer eerste aanleg : 7269200 / EJ VERZ 18-607

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde,

tegen

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. C.J.J. van der Sanden te Eindhoven.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 6 juni 2019.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het verzoek- en verweerschrift van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 6 september 2019;

  • -

    een brief van [verweerster] van 13 november 2018 met drie aanvullende stukken voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2019;

  • -

    een kopie van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 november 2018, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2019;

  • -

    een brief van [appellant] met kopieën van voornoemd proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 23 november 2018, een vonnis in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven tussen partijen met zaaknummer 7289734 / 18-8931 en de inleidende dagvaarding in die procedure, ingekomen ter griffie op 26 november 2019;

  • -

    het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2019;

  • -

    een brief van [appellant] met een V6-formulier ‘Indienen nadere stukken’, een akte houdende overlegging producties, tevens aanvulling eis en de daarbij behorende productie (een memorie van grieven in de hiervoor genoemde dagvaardingsprocedure), ingekomen ter griffie van het hof op 22 juni 2020;

  • -

    een fax van [verweerster] , ingekomen ter griffie op 22 juni 2020;

- de op 2 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Weijst en mr. E. de Fretes;

- [verweerster] , bijgestaan door mr. Van der Sanden; en

- de ter zitting door beide advocaten overgelegde spreekaantekeningen.

2.2.

[appellant] heeft verzocht om de akte houdende overlegging producties, tevens aanvulling van eis in het geding te mogen brengen. Daartegen heeft [verweerster] bezwaar gemaakt. Het hof stelt vast dat deze akte met één productie tijdig, te weten binnen de in het toepasselijke ‘Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven’ bepaalde termijn, bij de griffie is ingekomen. Voor zover [verweerster] hiertegen bezwaar heeft gemaakt in die zin dat de akte tardief is en buiten beschouwing moet worden gelaten, wordt dat bezwaar verworpen.

Het bezwaar van [verweerster] richt zich ook en met name tegen de omvang van de productie die [appellant] bij de akte heeft overgelegd, te weten de memorie van grieven in een tussen partijen aanhangige dagvaardingsprocedure, bestaande uit 35 pagina’s (exclusief de daarbij behorende producties). Deze productie wordt echter slechts bij de beoordeling betrokken voor zover [appellant] tijdens de mondelinge behandeling duidelijk heeft gemaakt welke stellingen en feiten hij daarmee wil inroepen (HR 10 juli 2009 ECLI:NL:HR:2009:BI4209). Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] op hetgeen [appellant] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, niet of onvoldoende heeft kunnen reageren.

Het bezwaar van [verweerster] wordt verworpen. De akte met de productie wordt aan de processtukken toegevoegd.

2.3.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling
3.1.

In overweging 2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Ook staat nog een aantal andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.

3.1.1.

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1964, is op 1 februari 1989 in dienst getreden bij [verweerster] . Hij is vanaf 1 januari 2005 werkzaam in de functie van directeur inkoop en design.

3.1.2.

[appellant] is op 1 januari 2005 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als ‘Directeur’ van [verweerster] , met de bevoegdheid ‘Alleen/zelfstandig bevoegd’.

3.1.3.

De aandelen in [verweerster] werden vanaf 14 april 2008 voor 20% gehouden door de op diezelfde dag opgerichte vennootschap van [appellant] , [de vennootschap 2] B.V. (hierna: [de vennootschap 2] ). De overige 80% van de aandelen werden gehouden door [de vennootschap 3] B.V. (hierna: [de vennootschap 3] ). De aandelen in [de vennootschap 3] worden gehouden door de vennootschappen van dhr. [naam 1] ( [de vennootschap 4] B.V., hierna: [de vennootschap 4] ) en dhr. [naam 2] ( [de vennootschap 5] B.V.), ieder voor 50%.

3.1.4.

[appellant] is met ingang van 5 april 2016 uitgeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als directeur van [verweerster] . Met ingang van die datum zijn [de vennootschap 2] en [de vennootschap 4] ingeschreven als statutair bestuurder van [verweerster] .

3.1.5.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT