Uitspraak Nº 200.270.334_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-04-19

ECLIECLI:NL:GHSHE:2022:1239
Date19 Abril 2022
Docket Number200.270.334_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.270.334/01

arrest van 19 april 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [X] ,

advocaat: mr. J.M. Wagenaar te Enschede,

tegen

Van Lanschot N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, appellante in principaal hoger beroep,

hierna aan te duiden als Van Lanschot,

advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 23 oktober 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 september 2019 (hierna: het bestreden vonnis), door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [X] als eiser en Van Lanschot als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/337522 / HA ZA 18-567)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven tevens eiswijziging met producties;

  • -

    de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;

  • -

    de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;

  • -

    de mondelinge behandeling, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;

  • -

    de bij H3 formulier namens [X] toegezonden producties, die deze tijdens de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

In het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep

Waar deze zaak in de kern over gaat

[X] zocht in 2007 een nieuwe bank voor de financiering van zijn vastgoedportefeuille, nadat ABN Amro, waar hij toen bankierde, te kennen had gegeven een verdere uitbreiding ervan niet te willen financieren. Van Lanschot was daartoe wel bereid. [X] heeft ter financiering van zijn vastgoedbeleggingsportefeuille alsook voor de aanschaf van een privéwoning met Van Lanschot diverse leningen met een variabele rente afgesloten. In verband daarmee heeft [X] bij Van Lanschot negen renteswaps afgenomen, waarvan zes ter vervanging van eerder bij ABN Amro afgesloten rentederivaten. De renteswaps beogen bescherming te bieden tegen rentestijging op de leningen. [X] stelt onder andere dat Van Lanschot bij het afsluiten van de renteswaps is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht en op die grond tegenover hem gehouden is tot schadevergoeding. Daartoe betoogt [X] dat uit de omstandigheden in deze zaak blijkt dat Van Lanschot heeft nagelaten het vereiste onderzoek te doen naar zijn kennis van en ervaring met renteswaps, zijn doelstellingen en zijn risicobereidheid en, bezien in die context, de geschiktheid van renteswaps. Ook heeft Van Lanschot volgens [X] nagelaten hem toereikend te informeren over en te waarschuwen voor diverse kenmerken en risico’s van renteswaps. Van Lanschot bestrijdt de stellingen van [X] .

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder meer geoordeeld dat Van Lanschot haar zorgplicht heeft geschonden en [X] in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de schade die hij daardoor heeft geleden. Het bestreden vonnis is dus een tussenvonnis, en dit hoger beroep een hoger beroep van beide partijen tegen een tussenvonnis. Zoals hierna zal blijken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Van Lanschot haar zorgplicht heeft geschonden. Anders dan de rechtbank, komt het hof tot het oordeel dat de zorgplicht zich ook uitstrekte over de zes renteswaps die met Van Lanschot zijn afgesloten ter vervanging van de ABN Amro renteswaps alsook over de obligofaciliteit als onderdeel van een met renteswaps opgezette financieringsconstructie. Voorts is de rechtbank bij de schadebegroting niet van het juiste scenario uitgegaan. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen en de zaak naar de rechtbank terugwijzen om de zaak verder te beslissen met inachtneming van de overwegingen in dit arrest.

De feiten

3.1.

In de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.28 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief I in principaal hoger beroep wordt deze vaststelling bestreden. Daarbij begrijpt het hof dat de bezwaren die [X] door middel van principale grief I naar voren wil brengen tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, zijn verwoord in randnummer 5 van de memorie van grieven. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.

a. [X] is ondernemer. Hij is bestuurder en grootaandeelhouder van [X] Holding B.V. (hierna: [X] Holding). [X] Holding staat aan het hoofd van de [X] Groep. Directeur bedrijfsvoering van de [X] Groep is de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ).

b. [X] had begin 2008 een privé vermogen van € 41.000.000,--, waarvan

€ 24.000.000,-- aan overwaarde in beleggingspanden. De meeste van die beleggingspanden waren gefinancierd door ABN Amro tegen een variabele rente gebaseerd op het Euribor tarief. In 2006 had [X] op advies van ABN Amro zes renteswaps van totaal € 21.143.750,-- bij ABN Amro afgesloten ter afdekking van het risico dat die variabele rente zou stijgen (hierna: de ABN Amro renteswaps). In verband met de ABN Amro renteswaps maakte [X] elders een procedure tegen ABN Amro aanhangig.

c. [X] streefde ernaar om uiteindelijk beleggingspanden met een waarde van € 100.000.000,-- te bezitten, waarvan € 60.000.000,-- gefinancierd. Toen ABN Amro in 2007 meedeelde dat zij geen nieuwe kredieten meer aan [X] wilde verstrekken voor de aankoop van nieuwe beleggingspanden, moest [X] op zoek naar een bank die wel wilde meewerken aan groei van zijn beleggingspandenportefeuille. Hij kwam terecht bij Van Lanschot dankzij de accountmanager de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ), die eerder van ABN Amro naar Van Lanschot was overgestapt.

d. De relatie tussen [X] en Van Lanschot begon met een rekening-courant krediet van € 5.000.000,-- dat Van Lanschot op 17 september 2007 aan [X] verleende. Voor dit krediet gold een variabele rente bestaande uit het 3 maands Euribor tarief plus een opslag van 1% (productie 2 [X] ). Dat krediet stelde [X] in staat om snel nieuwe beleggingspanden aan te kopen zonder een beslissing van Van Lanschot over de financiering daarvan te hoeven afwachten. Later zou dan een langlopend krediet voor elk gekocht beleggingspand kunnen worden afgesloten tegen een variabele rente bestaande uit het 1 maands Euribor tarief plus een opslag van 0,80%. Van Lanschot meldde daarbij:

“Het eventueel indekken van renterisico’s zal in die situaties middels rentecap en/of renteswap dienen plaats te vinden.”

e. Op 21 december 2007 sloten [X] en Van Lanschot een kredietovereenkomst (productie 3 [X] ), waarbij Van Lanschot aan [X] kredieten van totaal € 45.900.000,-- verleende. Die kredieten bestonden uit:

1. het eerder al verleende rekening-courant krediet van € 5.000.000,-- tegen een variabele rente die nog steeds bestond uit het 3 maands Euribor tarief plus een opslag van 1%;

2. geldlening I: een kredietfaciliteit van € 28.630.000,-- bedoeld voor de herfinanciering (overname) van de bij ABN Amro afgesloten leningen tegen een variabele rente bestaande uit het 3 maands Euribor tarief plus een opslag van 0,7%; deze rente had een looptijd van 5 jaar en het krediet had een looptijd van 10 jaar; op basis van deze kredietfaciliteit werden de meeste van de bestaande leningen in de periode van 31 maart 2008 tot 1 oktober 2008 groepsgewijs overgezet van ABN Amro naar Van Lanschot, waarbij steeds per beleggingspand een nieuwe lening met een zelfstandige rente-looptijd van 5 jaar werd afgesloten (productie 40 bij inleidende dagvaarding en verklaring van [X] tijdens de comparitie in de procedure bij de rechtbank);

3. geldlening II: een krediet van € 2.200.000,-- voor de aankoop van het onroerend goed gelegen aan de [adres 1] tegen een variabele rente bestaande uit het 3 maands Euribor tarief plus een opslag van 0,7%; deze rente had een looptijd van 5 jaar en het krediet had een looptijd van 25 jaar; dit krediet is ingegaan op 28 december 2007 (productie 40 bij inleidende dagvaarding);

4. geldlening III: een krediet van € 6.370.000,-- voor de herfinanciering van het onroerend goed gelegen aan de [adres 2] te [plaats] tegen een variabele rente bestaande uit het 3 maands Euribor tarief plus een opslag van 0,7%; deze rente had een looptijd van 5 jaar en het krediet had een looptijd van 10 jaar; dit krediet is ingegaan op 31 maart 2008 (productie 40 bij inleidende dagvaarding);

5. een obligofaciliteit van € 3.700.000,-- ten behoeve van rentederivaten.

De kredietovereenkomst bepaalde verder (voor zover hier van belang):

Bijzondere bepalingen

Aan de beschikbaarstelling van onderhavige kredietfaciliteit verbinden wij de navolgende voorwaarden:

(…)

dat het renterisico op een ons conveniërende wijze afgedekt dient te zijn.”

f. Op 21 januari 2008 gaf mevrouw [persoon C] van Van Lanschot een presentatie aan [X] en [persoon A] (productie 6 [X] ). Bij die presentatie werden in ieder geval de mogelijkheden van een renteswap of een rentecap besproken. Op de sheets van de presentatie is ook de mogelijkheid van een vaste rente vermeld, maar [X] betwist dat die mogelijkheid is besproken. [persoon C] gaf uitleg over de werking van een renteswap en een rentecap, maar zij ging niet uitgebreid in op de risico’s van die producten. [persoon C] heeft op de comparitie in de procedure bij de rechtbank verklaard dat bij de presentatie wel een negatieve waarde en een overhedge aan de orde zijn geweest. [persoon C] meldde dat Van Lanschot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT