Uitspraak Nº 200.279.518/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-10-07

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:8104
Date07 Octubre 2020
Docket Number200.279.518/01
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.279.518/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 8283865)

beschikking van 7 oktober 2020

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerder,

hierna: [verzoeker],

advocaat: mr. M.R.A. Rutten,

tegen

UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,

zetelend te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

in eerste aanleg: verzoekster,

hierna: UWV,

advocaat: mr. M. van der Bent.

1
1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere) van 11 maart 2020.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- het beroepschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 10 juni 2020;

- de op 17 juni 2020 van de zijde van [verzoeker] nader ontvangen producties 13 tot en met 16;

- het verweerschrift met producties van 20 augustus 2020;

- de op 11 en 14 september 2020 van de zijde van [verzoeker] ontvangen aanvullende producties 17 tot en met 21;
- de op 16 september 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij van beide advocaten spreekaantekeningen zijn overgelegd.

2.2

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 2 november 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.

3 De feiten

In hoger beroep staan de volgende feiten vast.

3.1

[verzoeker] , geboren op [in] 1977, is [in] 2000 bij UWV in dienst getreden. Sinds 1 januari 2010 vervult [verzoeker] de functie van [functie] vanuit de locatie Almere. Het loon bedroeg laatstelijk € 3.601,04 bruto per maand.

3.2

[verzoeker] is in de periode van 9 juni 2015 tot 9 juni 2016 (gedeeltelijk) arbeidsonge-schikt geweest. [verzoeker] is met ingang van juli 2016 tijdelijk tewerkgesteld op de locatie Utrecht.

3.3

Met een brief van 17 november 2016 heeft UWV aan [verzoeker] een waarschuwing gegeven voor ongeoorloofd verzuim de dag ervoor. In die brief wordt er melding van gemaakt dat [verzoeker] eerder al tweemaal is aangesproken op vergelijkbaar gedrag.

3.4

In de door UWV opgestelde beoordeling van het functioneren van [verzoeker] in 2016 is vermeld dat hij goed scoort op de onderdelen ‘teamprestaties’, ‘resultaatgerichtheid’ en ‘competenties’, maar matig scoort op de onderdelen ‘kwaliteit van zijn werk’, ‘klantgerichtheid’ en ‘samenwerken’. Als eindoordeel is ‘matig’ vermeld, onder toevoeging dat [verzoeker] moet werken aan verbetering van de samenwerking.

3.5

Met een brief van 20 maart 2017 heeft UWV aan [verzoeker] opnieuw een waarschuwing gegeven voor ongeoorloofd verzuim op 16 maart 2017. Na die waarschuwing is het later die dag tot een aanvaring gekomen tussen [verzoeker] en zijn leidinggevende [B] . In een daarop volgend gesprek van 22 maart 2017 heeft [verzoeker] het vertrouwen in [B] opgezegd en volhard in zijn wens om onder een andere leidinggevende werkzaam te zijn. Daarop heeft UWV op 24 maart 2017 aan [verzoeker] meegedeeld dat mw. [C] (hierna: [C] ) voortaan zijn leidinggevende zal zijn.

3.6

[verzoeker] heeft zich op 23 maart 2017 ziek gemeld. Hoewel daarna aanvankelijk door de bedrijfsarts werd voorzien dat [verzoeker] in passend werk zou kunnen hervatten, is het niet tot een re-integratie gekomen. [verzoeker] is daarop onveranderd tot oktober 2018 volledig arbeidsongeschikt beoordeeld en niet in staat tot re-integratie.

3.7

Op 1 oktober 2018 heeft [verzoeker] de bedrijfsarts gevraagd hem hersteld te melden. De bedrijfsarts heeft daarop meegedeeld dat hij, alvorens aan UWV een advies met die strekking te geven, meer informatie wil hebben van de behandelaars van [verzoeker] .

3.8

In oktober 2018 heeft [verzoeker] bij UWV de gegrondheid van de aan hem in november 2016 gegeven waarschuwing aan de orde gesteld.

3.9

Op 1 november 2018 hebben [verzoeker] , [C] en de bedrijfsarts gesproken over [verzoeker] re-integratie. [verzoeker] heeft daarin kenbaar gemaakt met ingang van 15 november 2018 weer te gaan werken. [C] heeft [verzoeker] daarop geantwoord dat die hervatting niet akkoord is zonder advies van de bedrijfsarts en zonder gedegen re-integratieplan. De bedrijfsarts heeft [verzoeker] daarop op 15 november 2018 gezien. De bedrijfsarts heeft vervolgens aan UWV gerapporteerd:

Een deel van het lopende behandelingstraject is afgesloten. Zijn behandelaars achten meneer [verzoeker] in staat om te starten met re-integreren. Als beoogde eerste stap in het reintegratieproces

adviseert de behandelaar om 2x per week op kantoor te komen om weer contacten op te bouwen, te wennen aan het reizen, in te lezen e.d. Het is nog niet de bedoeling dat er daadwerkelijk inhoudelijke werkzaamheden worden verricht. Ik kan mij vinden in deze aanpak.

Verder heeft er een gericht onderzoek plaatsgevonden dat recent is afgerond. Op basis van de rapportage van dit onderzoek zal ik adviseren over de aanpak van de verdere re-integratie. De verwachting is dat de rapportage begin december beschikbaar zal zijn.

UWV heeft daarop - na bezwaren vanuit de locatie Almere - aan [verzoeker] kenbaar gemaakt dat de re-integratie niet zal plaatsvinden op de locatie Almere maar op de locatie Utrecht.

3.10

[verzoeker] is op 4 december 2018 gestart met zijn re-integratie in de vorm van 2 x 2 uur per week. Op 7 januari 2019 is [verzoeker] opnieuw gezien door de bedrijfsarts. Tijdens dat bezoek is vastgesteld dat het onderzoeksrapport waaraan op 15 november 2018 is gerefereerd nog niet is ontvangen. [verzoeker] heeft daarop meegedeeld dat hij op 18 januari 2019 een eindgesprek heeft met zijn behandelaars en dat hij daarna de gegevens zal verstrekken. Op 7 januari 2019 is [verzoeker] ook gezien door een re-integratiedeskundige ( [D] ). Zijn advies aan UWV is dat [verzoeker] te snel wil hervatten, dat het geboden is dat stapsgewijs wordt gere-integreerd en dat te optimistisch is om uit te gaan van een volledig herstel per einde wachttijd (21 maart 2019). Zijn advies aan [verzoeker] is daarom om een WIA-uitkering aan te vragen. [verzoeker] heeft in een e-mailbericht van 7 januari 2019 aan meerdere collega’s meegedeeld te verwachten dat hij hen op 15 januari 2019 tijdens een ‘workout’ zal zien.

3.11

In een e-mailbericht van 9 januari 2019 heeft [verzoeker] [C] meegedeeld dat hij per 21 januari 2019 volledig hersteld zal zijn en dat hij zich er niet in kan vinden dat [C] stelt dat hij zijn eigen plan trekt. [verzoeker] heeft vervolgens bij [C] er bezwaar tegen gemaakt dat zij niet in zijn bijzijn met de bedrijfsarts gaat spreken over [verzoeker] .

3.12

In een e-mailbericht 14 januari 2019 aan [verzoeker] heeft de bedrijfsarts geschreven welke informatie zij graag van [verzoeker] en zijn behandelaars wil ontvangen ten behoeve van haar advies over [verzoeker] mogelijkheden en beperkingen. [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat hij zijn medisch dossier bij de bedrijfarts wil inzien, dat zij intercollegiaal kan afstemmen en dat zij aan [verzoeker] kan opgeven ‘wanneer, hoe laat en met wie’.

3.13

In een e-mailbericht van donderdag 17 januari 2019 heeft [verzoeker] aan meerdere collega’s meegedeeld dat per 18 januari 2019 een einde komt de ‘meest donkere periode’, dat hij in goede gezondheid verkeert, dat hij in staat is zijn werk te hervatten en dat daarvoor ‘aanstaande maandag het startschot zal worden gegeven’. [C] heeft [verzoeker] daarop geantwoord dat wat hij vermeld niet correct is, dat zij zijn hersteldmelding niet accepteert, dat de bestaande afspraken over de re-integratie van toepassing blijven en dat er eerst een advies moet komen van de bedrijfsarts.

3.14

Met een brief van 29 januari 2019 heeft UWV aan [verzoeker] een waarschuwing gegeven vanwege het onvoldoende meewerken aan zijn re-integratie. In die brief is vermeld dat de bedrijfsarts ter vaststelling van eventuele arbeidsonge-schiktheid of herstel kennis wil nemen van de resultaten van het NPO-onderzoek, het eindverslag van zijn behandelaars (psychiater en psycholoog) en het eindverslag van zijn re-integratiecoach bij zijn behandelaar en dat [verzoeker] weigert inzage te geven.

3.15

Op 8 februari 2019 heeft [verzoeker] een gesprek aangevraagd bij [C] , die hem vervolgens heeft uitgenodigd voor 12 februari 2019. [verzoeker] heeft daarop (onder meer) geantwoord dat hij niet over langlopende kwesties in gesprek wil, dat hij graag een agenda ontvangt van de gespreksonderwerpen en dat hij graag een uitstel van dat gesprek wil.

3.16

In een e-mailbericht van 12 februari 2019 aan meerdere collega’s heeft [verzoeker] meegedeeld dat hij ‘voor kantoor Utrecht de honneurs zal waarnemen’ bij een (landelijke) kennisnetwerkbijeenkomst in Almere. Die dag deelt [verzoeker] voorts op kantoor aan directe collega’s mee dat hij werk zal overnemen van een collega die met pensioen gaat. [C] heeft hem daarop gevraagd naar huis te gaan en het vervolgtraject na advies van de bedrijfsarts af te wachten. Na [verzoeker] weigering heeft de beveiliging van UWV [verzoeker] daarop buiten het pand geleid.

3.17

In een brief van 13 februari 2019 heeft UWV aan [verzoeker] geschreven, voor zover van belang:

Gisteren hebben wij moeten constateren dat u zich wederom niet aan de gemaakte afspraken houdt en structureel blijft weigeren om zowel de instructies van mij als manager als de instructies van de bedrijfsarts op te volgen. Dit is gisteren op een dermate wijze geëscaleerd dat wij de beveiliging hebben moeten inschakelen om u uit ons pand te verwijderen. (…)

Alhoewel wij in principe van plan waren het advies van de bedrijfsarts te volgen en u voor 2 maal 2 uur in de week op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden op ons kantoor in Utrecht te laten verrichten, heeft de escalatie...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT