Uitspraak Nº 200.284.382_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2021-03-25

ECLIECLI:NL:GHSHE:2021:923
Docket Number200.284.382_01
Date25 Marzo 2021
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 25 maart 2021

Zaaknummer : 200.284.382/01

Zaaknummer eerste aanleg : 7890262 OV VERZ 19-6232

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

woonplaats kiezende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: appellant dan wel [de vader] ,

advocaat: mr. M. Meijer te Apeldoorn,

tegen

1 [dochter],

wonende te [woonplaats],

2. [zoon 1],

wonende te [woonplaats],

3. [zoon 2],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,

hierna te noemen: verweerders dan wel [dochter], [zoon 1] en [zoon 2] dan wel de kinderen,

advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2020 en 31 juli 2020, waarbij de kantonrechter bij de eerste beschikking de zaak heeft aangehouden voor uitlating partijen en bij de latere beschikking een deskundigenonderzoek heeft bevolen door – uiteindelijk - drie deskundigen, daarbij heeft bepaald dat ieder van de deskundigen het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats, nadere aanwijzingen heeft geven aan de deskundigen en de zaak naar de pro formazitting van 1 december 2021 heeft verwezen. Bij de beschikking van 31 juli 2020 is (opnieuw) iedere verdere beslissing aangehouden.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2020, heeft appellant verzocht om genoemde beschikking van de kantonrechter van 31 juli 2020 - die volgens appellant een eindbeschikking is - te vernietigen alsook diens beschikking van 24 februari 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek, inhoudende de omvang van de in artikel 4:13 lid 3 BW bedoelde geldvordering, vast te stellen conform artikel 4:15 lid 1 BW jo 4:13 lid 3 BW, ten laste van hem te laten overeenkomen met de waarde van het erfdeel, vast te stellen op een bedrag van € 55.269,22 ten behoeve van de kinderen ieder afzonderlijk en de kinderen te veroordelen in de kosten van de procedure, ontvankelijk te verklaren en het verzoek gegrond te verklaren en toe te wijzen, met veroordeling van de kinderen in de kosten van de procedure in beide instanties.

2.2.

Bij verweerschrift in hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2020, hebben verweerders zich uitvoerig (ook inhoudelijk) verweerd tegen de standpunten van appellant, en onder meer primair aangevoerd dat appellant wederom niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 24 februari 2020 en niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de beschikking van 31 juli 2020, kort gezegd omdat laatstgenoemde beschikking wederom een tussenbeschikking is. Door de kantonrechter is immers geen beslissing genomen omtrent enig deel van het verzochte, zodat geen sprake is van een eindbeschikking. Er staat geen tussentijds beroep open. Evenmin heeft de kantonrechter bepaald dat tussentijds hoger beroep wel openstaat.

Daarnaast hebben verweerders voorwaardelijk – namelijk voor het geval appellant wel ontvankelijk zou zijn – incidenteel beroep ingesteld, en wel op het punt dat de kantonrechter aan de drie deskundigen heeft opgedragen dat zij ieder een eigen rapport dienen uit te brengen in plaats van – als te doen gebruikelijk – gezamenlijk één rapport.

2.3.

Bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel beroep, ingekomen ter griffie op 3 december 2020 heeft appellant als verweerder in het incidenteel appel de standpunten van incidenteel appellanten bestreden.

2.4.

Op 4 december 2020 heeft appellant via een V-6-formulier d.d. 3 december 2020 nog een nader stuk ingediend, zijnde een reactie van Prof. [prof.] op het verweerschrift c.a. van verweerders in principaal appel.

2.5.

Aanvankelijk is de mondelinge behandeling bepaald op 9 december 2020, doch vanwege - pas heel kort voor de zittingsdatum noodzakelijk gebleken - vrijwillige quarantaine van – nagenoeg - de gehele behandelend kamer vanwege mogelijke Covid-19 besmetting is de behandeling verplaatst naar 10 februari 2021.

2.6.

Op 8 februari 2021 heeft het hof een V-8 formulier ontvangen van de zijde van mr, Teerink met het verzoek om uitstel van de zitting vanwege gebleken griepklachten bij mr. Teerink. Het hof heeft toen de zitting aangehouden, waarbij ook is meegenomen dat appellant al op 2 februari 2021 via een V-8 formulier had laten weten vanwege gezondheidsklachten en de toen nog geldende lockdown de behandeling op 10 februari 2021 niet te zullen bijwonen.

2.7.

De beoogde mondelinge behandeling van 10 februari 2021 heeft derhalve wederom niet plaatsgevonden.

2.8.

Het hof heeft toen aan de partijen voorgesteld dat eerst een schriftelijke ronde zou plaatsvinden aangaande de ontvankelijkheid van het beroep. Mr. Meijer en mr. Teerink hebben hiermee vervolgens ingestemd, waarbij Mr. Meijer tevens heeft aangegeven graag de door hem reeds voorbereide pleitnota te willen indienen.
Bij brief van 1 maart 2021 heeft het hof vervolgens een schema voorgesteld voor de indiening van nadere reacties.

2.9.

Door mr. Meijer is bij V-6 formulier, ingekomen ter griffie op 8 maart 2021, als nader schriftelijk stuk de pleitnota, als oorspronkelijk bedoeld voor de mondelinge behandeling op 10 februari 2021, ingediend.
Vervolgens is door Mr. Teerink bij V-6 formulier, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021, als nader schriftelijk stuk ‘pleitaantekeningen (antwoord)’ ingediend.

2.10.

Vervolgens is uitspraak bepaald op vandaag.

3 De beoordeling
3.1.

Het hof overweegt het volgende.

3.1.1.

Het hof is er ambtshalve – alsook vanwege de door beide partijen daaraan bestede aandacht – mee bekend dat [de vader] op 18 juni 2020 (zaaknummer 200.278.627/01) niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen de beschikking van 24 februari 2020, tegen welke beschikking thans wederom hoger beroep is ingesteld.

Het hof acht [de vader] ook thans niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen deze beschikking. De beschikking van 24 februari 2020 betreft nog steeds een zuivere tussenbeschikking, waartegen ingevolge het artikel 358 lid 4 Rv geen tussentijds hoger beroep open staat. Van toestemming van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT