Uitspraak Nº 200.300.509. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2022-03-15

ECLIECLI:NL:GHARL:2022:1988
Date15 Marzo 2022
Docket Number200.300.509
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.300.509

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8903373)

beschikking van 15 maart 2022

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoekster in hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerster in het verzoek, verzoekster in het tegenverzoek,

hierna: [verzoekster] ,

advocaat: mr. J. de Waard,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

gemeente Utrecht,

gevestigd te Utrecht,

verweerster in hoger beroep,

in eerste aanleg: verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek,

hierna: de gemeente,

advocaat: mr. L. van de Vrugt.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 23 februari 2021 en de beschikking van 8 juli 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gegeven.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het hoger beroepschrift, ter griffie ontvangen op 4 oktober 2021 met de stukken van eerste aanleg en producties, waarbij het hof conform het verzoek van mr. De Waard geen kennis heeft genomen van productie T

- het verweerschrift in hoger beroep met producties

- de bij brief van 14 januari 2022 door [verzoekster] ingediende producties W en X

- de op 26 januari 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarop mr. de Waard pleitnotities heeft voorgedragen.

2.2

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof de uitspraakdatum bepaald op 14 maart 2022 of zoveel eerder als mogelijk blijkt te zijn.

2.3

[verzoekster] verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en – samengevat – de gemeente te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met nevenverzoeken dan wel te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding met toekenning van de aanvullende en nawettelijke uitkering en tot integrale betaling van gemaakte juridische kosten, een en ander met wettelijke rente en nakosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst en haar verzoek om een aanvullende en nawettelijke uitkering ingetrokken, omdat zij inmiddels een andere baan heeft gevonden. In plaats van herstel heeft zij verzocht om toekenning van een billijke vergoeding.

2.4

De gemeente heeft verweer gevoerd en vraagt het hof, voor zover nog relevant in hoger beroep, om de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen met haar veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties.

3 Samenvatting en beslissing
3.1

In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van de gemeente niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de g-grond van artikel 7:669 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarnaast is de vraag of de gemeente heeft voldaan aan haar herplaatsingsplicht, zoals die is beschreven in artikel 7:669 lid 1 BW.

Beslissingen van de kantonrechter

3.2

De gemeente heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel omdat er omstandigheden zijn op grond waarvan de arbeidsovereenkomst niet kan voortduren (h-grond van artikel 7:669 lid 3 BW) dan wel omdat sprake is van een combinatie van beide gronden (i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW). De kantonrechter heeft op 23 februari 2021 mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft zij de gemeente in de gelegenheid gesteld om alsnog samen met [verzoekster] te onderzoeken of binnen de gemeente passende vacatures en herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn of binnen redelijke termijn beschikbaar komen en of voor een herplaatsing van [verzoekster] in een van die functies scholing nodig is. Elke verdere beslissing is aangehouden. In de motivering van deze beslissing heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en haar leidinggevende [naam1] ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord en dat die verstoring niet in overwegende mate aan de gemeente is toe te schrijven. Verder overweegt de kantonrechter dat de gemeente op dat moment onvoldoende invulling heeft gegeven aan haar uit artikel 7:669 lid 1 BW voortvloeiende verplichting om te onderzoeken of [verzoekster] binnen de gemeente kan worden herplaatst.

3.3

De kantonrechter heeft in de beschikking van 8 juli 2021 de arbeidsovereenkomst ontbonden en het einde daarvan bepaald op 1 september 2021, daarbij de gemeente veroordeeld om een transitievergoeding van € 51.080,- bruto aan [verzoekster] te betalen, om een deel van de proceskosten van [verzoekster] te betalen en voor het overige die kosten gecompenseerd. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de gemeente, het geheel van inspanningen in de periode na de maanden maart tot en met mei 2021 in ogenschouw genomen, voldaan heeft aan hetgeen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar gevergd kon worden.

Beslissing van het hof

3.4

Het hof oordeelt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen omdat er geen sprake is van een onherstelbare verstoring van de arbeidsovereenkomst en omdat ten tijde van de mondelinge uitspraak door de kantonrechter niet voldaan was aan het herplaatsingsvereiste van artikel 7:669 lid 1 BW. Om die laatste reden onderzoekt het hof niet of mogelijk wel sprake is van een h-grond of een i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW.

Het hof zal in plaats van herstel aan [verzoekster] een billijke vergoeding van € 110.000,- bruto en € 6.455,- netto toekennen, te vermeerderen met wettelijke rente. Voor het overige zal het hof de gemeente veroordelen in de (forfaitaire) proceskosten van het hoger beroep en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

4 De motivering van de beslissing in het hoger beroep

Achtergrond van het geschil

4.1

Omdat [verzoekster] in haar beroepschrift een groot deel van de door de kantonrechter vastgestelde feiten bestrijdt, zal het hof hierna de feiten vaststellen die het voor zijn oordeel van belang vindt.

- de voorgeschiedenis

4.2

[verzoekster] is op 8 februari 2001 in dienst getreden bij de gemeente en sinds januari 2014 werkzaam in de functie van [de functie1] . In die functie is zij onder meer verantwoordelijk voor de personeelsplanning van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Dit beslaat ongeveer 80% van haar werkzaamheden. [verzoekster] vormt samen met vijf andere managers het managementteam van het team Jeugd. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Gemeenten van toepassing.

Sinds februari 2017 valt JGZ onder de verantwoording van [naam1] , [de functie2] ( [de functie2] ). Hij is leidinggevende van [verzoekster] .

[naam1] heeft vastgesteld dat de personeelsplanning en besluitvorming over inzet van personeel in de JGZ niet goed verloopt. In zijn opdracht heeft het (interne) Project Management Bureau in het project Handig Plannen (looptijd februari 2018-eind mei 2019) problemen geïnventariseerd, een analyse van de knelpunten gemaakt en oplossingen aangedragen. Naast het project Handig Plannen is met behulp van een externe partij (Spiff Collective) geïnvesteerd in de ontwikkeling van alle teammanagers JGZ door middel van een teamontwikkelingstraject in de periode september 2018 - juni 2019.

4.3

[verzoekster] heeft individuele coaching gekregen, die op haar verzoek is verlengd. In eerste instantie had de coaching tot doel om [verzoekster] te ondersteunen in de samenwerking met de 5 managers van het managementteam van Team Jeugd. Daarna werd het doel om de beïnvloedingsmogelijkheden van [verzoekster] te versterken. In het kader van deze coachingstrajecten heeft de coach geen contact gehad met [naam1] .

- de gebeurtenissen vanaf juni 2019

4.4

Op 2 juni 2019 heeft [verzoekster] een e-mail gestuurd aan [naam1] . Daarin schrijft zij onder meer:

“(…) ik heb (…) best al veel op papier gezet (…) waarin ik aangeef wat ik zie als problemen. Ook anderen hebben signalen afgegeven in de organisatie (…) Ook vanuit het werkveld zijn er signalen afgegeven (…) Deze signalen zijn er al heel lang (…) ook nog voordat we begonnen waren met handig plannen (…) Voor mij is er nu iets meer nodig dan opnieuw een gesprek aan te gaan met iedereen. (…) Mijn observatie is dat de weerstand tegen planning weer toeneemt, de verbeteringen en stappen vooruit worden jammer genoeg niet gezien. (…) Er heerst een negatieve sfeer (…) Er is geen vertrouwen en geen ruimte om het vertrouwen weer op te bouwen. (…)”

4.5

Op 3 juni 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld.

4.6

In een gesprek op 14 juni 2019 heeft [naam1] aan [verzoekster] meegedeeld dat zij uit haar functie wordt ontheven. In een vervolggesprek op 21 juni 2019 heeft [naam1] meegedeeld [verzoekster] niet uit haar functie te willen ontheffen maar wel uit haar taken personeelsplanning. Op 27 juni 2019 heeft [naam1] dit ook gecommuniceerd naar het team van [verzoekster] en alle medewerkers Cluster Jeugd inclusief MT. In een e-mail van 30 juni 2019 aan [verzoekster] heeft [naam1] het besluit om [verzoekster] uit haar taken personeelsplanning te ontheffen schriftelijk bevestigd en verzocht om te overleggen over een passend takenpakket.

- de bestuursrechtelijke procedures

4.7

[verzoekster] heeft op 10 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2019. Dat bezwaar is ongegrond verklaard in een uitspraak van 7 november 2019. Vervolgens heeft [verzoekster] beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is nadien aangehouden in verband met een lopende mediation tussen [verzoekster] en [naam1] , waarover hierna meer. In een brief van de rechtbank van 23 januari 2020 bericht de rechtbank dat het verzoek om...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT