Uitspraak Nº 200.306.301/01. Gerechtshof Amsterdam, 2022-10-25
ECLI | ECLI:NL:GHAMS:2022:3030 |
Docket Number | 200.306.301/01 |
Date | 25 Octubre 2022 |
Court | Gerechtshof Amsterdam (Nederland) |
Issuer | Gerechtshof Amsterdam (Nederland) |
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.306.301/01
zaaknummer rechtbank: C/13/701476 FA RK 21-2878 (MT/AK)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 oktober 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.T. Bol te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 10 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De vrouw is op 2 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 10 november 2021.
De man heeft op 1 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De vrouw heeft op 8 juni 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 25 juli 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 26 augustus 2022 met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft op 8 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Partijen zijn gehuwd [in] 2013. Hun huwelijk is op 5 april 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 22 maart 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2010.
Partijen oefenen het gezamenlijk gezag uit.
De man heeft daarnaast - voor zover hier van belang - nog twee minderjarige kinderen met zijn nieuwe partner [partner] , te weten:
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2019 en
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2022.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 22 maart 2017 van de rechtbank is - voor zover hier van belang - bepaald dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn de ouders een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) overeengekomen, inhoudende dat [minderjarige 1] van zondag 10.30 uur tot en met maandag 19.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige 1] haalt en brengt. Op woensdagochtend en vrijdagochtend brengt de man [minderjarige 1] naar school. Tevens is bepaald dat de man € 700,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna te noemen: de kinderalimentatie), met ingang van 1 juli 2017. De kinderalimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2022 ingevolge de wettelijke indexering € 779,65 per maand.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 22 maart 2017 en het daarbij als herhaald en ingelast beschouwde ouderschapsplan, als zorgregeling bepaald dat met ingang van de datum van de bestreden beschikking de man [minderjarige 1] eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 bij zich heeft, waarbij de man [minderjarige 1] haalt en brengt. Tevens is een vakantieregeling vastgesteld.
Daarnaast is de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2021 bepaald op € 670,- per maand en vanaf de geboorte van het derde kind van de man op € 571,- per maand. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat de door hem te betalen kinderalimentatie, met ingang van 1 mei 2020, althans de dag van indiening van het verzoekschrift, wordt verlaagd naar een bedrag van € 236,- per maand.
In principaal hoger beroep
De vrouw verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de man met betrekking tot de kinderalimentatie alsnog af te wijzen.
De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
De man verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking aangaande het eindtijdstip van de zorgregeling op zondag en aan het eind van de vakanties alsmede het halen en brengen door de man en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man eens per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur [minderjarige 1] bij zich heeft, waarbij de man op vrijdag [minderjarige 1] ophaalt en de vrouw op zondag [minderjarige 1] ophaalt en voor alle vakanties geldt dat een vakantieweek begint op vrijdag en eindigt op een vrijdag om 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige 1] op vrijdag aan het begin van de vakantie ophaalt en de vrouw [minderjarige 1] op vrijdag aan het eind van de vakantie bij de man ophaalt.
Tevens verzoekt de man de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2021 te bepalen op € 423,- per maand, en met ingang van 7 maart 2022 op € 332,- per maand, welk bedrag met ingang van 1 januari 2023 aan indexering onderhevig is, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht. De man verzoekt de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en voorts bij wege van eisvermeerdering te bepalen dat de man in aanvulling op de verschuldigde kinderalimentatie dient bij te dragen in de kosten van orthodontie conform zijn draagkracht, subsidiair bij te dragen voor de helft van deze kosten.
Zorgregeling
Vaststaat dat partijen de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij de man [minderjarige 1] eens per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij zich heeft, op dit moment uitvoeren.
De man wil graag dat de vrouw [minderjarige 1] op zondagavond om 19.00 uur ophaalt, zodat hij tijd heeft om het weekend met [minderjarige 1] goed af te sluiten en samen te eten. Bovendien is het voor [minderjarige 1] duidelijk dat als zijn moeder hem komt ophalen hij van zijn moeder toestemming heeft om bij zijn vader te zijn. Omdat de man op zondag afhankelijk is van het openbaar vervoer, moet hij al tussen 15.00 uur en 15.30 uur vertrekken met [minderjarige 1] , terwijl [minderjarige 1] pas rond 22.00 uur gaat slapen. Hierdoor is het op de zondag nagenoeg niet mogelijk iets leuks te ondernemen, aldus de man.
De vrouw wijst erop dat de rechtbank deze beslissing heeft gebaseerd op de wens van [minderjarige 1] dat hij op zondag op tijd thuis wilde zijn en meer tijd alleen met zijn vader wil doorbrengen. Bij de man zijn nog twee kleine kinderen waardoor er weinig tijd is voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] vindt de tijd samen met zijn vader in de auto fijn. [minderjarige 1] gaat om 21.00 uur naar bed en in de voorstellen van de man zou [minderjarige 1] pas rond 20.00 uur of 20.30 uur thuis zijn.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding de zorgregeling, zoals door de rechtbank is vastgesteld te wijzigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank met [minderjarige 1] heeft gesproken en dat daaruit naar voren is gekomen dat hij graag op tijd naar zijn moeder terug wil op zondag en dat hij het liefste wil dat zijn vader hem brengt. Het hof constateert dat niet is gebleken dat de man structureel niet over een auto beschikt op zondag. Bovendien is [minderjarige 1] net begonnen op de middelbare school, waar hij aan moet wennen. Voor nu acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] dat de huidige zorgregeling wordt voortgezet, waarbij de man [minderjarige 1] op zondag om 17.00 uur weer thuisbrengt. Temeer ook omdat dit de wens van [minderjarige 1] is. Mogelijk dat partijen in de toekomst in onderling overleg het tijdstip op zondag en de wijze van halen en brengen kunnen aanpassen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Over de vakanties hebben partijen overeenstemming bereikt, in die zin dat de vakanties beginnen op vrijdag en eindigen op vrijdag om 19.00 uur. Alleen over het halen en brengen in de vakanties verschillen partijen nog van mening. Het hof zal, overeenkomstig het verzoek van de man, bepalen dat de man op vrijdag aan het begin van de vakantie [minderjarige 1] ophaalt en de vrouw op vrijdag aan het eind van de vakantie [minderjarige 1] bij de man ophaalt. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT