Uitspraak Nº 201705490/1/A1. Raad van State, 2018-10-10

ECLIECLI:NL:RVS:2018:3278
Date10 Octubre 2018
Docket Number201705490/1/A1
CourtCouncil of State (Netherlands)

201705490/1/A1.

Datum uitspraak: 10 oktober 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Breda,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2017 in zaak nr. 17/796 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens, gelast om binnen vier maanden na verzending van dit besluit zowel de extra woning op de eerste verdieping van het hoofdgebouw op het perceel [locatie 1] te Breda te verwijderen en verwijderd te houden, als de extra woning in het bijgebouw op het perceel [locatie 2] te Breda (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden. Bij dit besluit is [appellante] tevens gelast om het gebruik van het bijgebouw als zelfstandige woning te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 23 januari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de extra woning op de eerste verdieping van het hoofdgebouw en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 19 april 2017 is het college overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.

Het college en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door G.M.J. van Gastel, vergezeld door C.J. Marijnissen, adviseur, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij brief van 12 mei 2016 hebben [de toenmalige eigenaren] van het aan het perceel grenzende perceel [locatie 3] te Breda, het college verzocht om handhavend optreden tegen de bewoning van het bijgebouw [locatie 2] te Breda. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn de huidige eigenaren van het perceel [locatie 3] en in dit geding als zodanig de rechtsopvolgers van [de toenmalige eigenaren].

Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college [appellante] op 15 juli 2016 een voornemen tot handhavend optreden toegezonden. In deze brief heeft het college vermeld dat bij een controle op het perceel is gebleken dat zonder vergunning en in strijd met het bestemmingsplan zich op het perceel drie zelfstandige wooneenheden bevinden. Aan [appellante] is daarop medegedeeld dat zij er binnen vier maanden na verzending van deze brief voor moest zorgen dat de extra woningen in het hoofdgebouw en in het bijgebouw, dat in 1966 volgens het college is vergund als garage/berging, zouden zijn verwijderd en verwijderd gehouden. Tevens is [appellante] in deze brief medegedeeld dat zij het gebruik van het bijgebouw voor bewoning moest staken en gestaakt houden.

Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college [appellante] medegedeeld dat het heeft geconstateerd dat de overtreding niet was beëindigd. Het college heeft [appellante] bij dit besluit, onder weerlegging van de door haar ingediende zienswijzen, de hiervoor vermelde last onder dwangsom opgelegd.

Het oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zonder vergunning uitgevoerde verbouwing van het bijgebouw tot woning en het gebruik van dit bijgebouw als woning, overtredingen van wettelijke voorschriften vormen waartegen in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden, handhavend moet worden opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank komt [appellante], anders dan zij betoogt, geen geslaagd beroep toe op het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht met betrekking tot het gebruik van het bijgebouw, nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. [appellante] komt naar het oordeel van de rechtbank evenmin een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe, nu zij er naar het oordeel van de rechtbank ook niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat, zoals zij stelt, haar namens het college de concrete, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan dat de verbouwing niet is uitgevoerd in strijd met de wet en aan haar alsnog een omgevingsvergunning zou worden verstrekt.

Beoordeling van het hoger beroep

De last onder dwangsom

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar de last onder dwangsom ten onrechte heeft opgelegd. Zij voert daartoe aan dat de verbouwing van het bijgebouw tot woning, in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT