Uitspraak Nº 201706771/1/A1. Raad van State, 2019-04-03

ECLIECLI:NL:RVS:2019:970
Date03 Abril 2019
Docket Number201706771/1/A1
CourtCouncil of State (Netherlands)

201706771/1/A1.

Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Haastrecht, gemeente Krimpenerwaard,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2017 in zaken nrs. 16/1326, 16/1327, 16/2195, 16/3363, 16/4487 en 16/8352 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college [appellant] gelast om de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie] te Haastrecht (hierna: het perceel) die meer omvatten dan wat volgens de huidige bestemming "Agrarisch met waarden" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch-voormalig agrarisch bedrijf" en "specifieke vorm van horeca-theeschenkerij" zijn toegestaan te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 13 april 2015 heeft het college de voormelde last gewijzigd.

Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het college de aan [appellant] opgelegde voormelde last per 3 juni 2015 ingetrokken.

Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het college geweigerd om omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan voor het perceel.

Bij besluit van 22 oktober 2015 heeft het college een door [appellant] verbeurde dwangsom van € 5.000,00 van hem ingevorderd.

Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college [appellant] gelast om de in het besluit genoemde maatregelen te treffen teneinde de verschillende geconstateerde overtredingen op de percelen G, nummers 223, 225 en 225, te Haastrecht te beëindigen.

Bij besluit van 24 december 2015 heeft het college de aan [appellant] opgelegde voormelde last ingetrokken.

Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 11 januari 2016 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 3 juni 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.

Bij besluit van 11 februari 2016 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 29 juli 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit onder aanvulling van de motivering daarvan in stand gelaten.

Bij afzonderlijke besluiten van 30 mei 2016 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 1 december 2015 en 24 december 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Met toestemming van partijen is het daartegen gerichte bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden naar de rechtbank met het verzoek om het als beroepschrift in behandeling te nemen.

Bij uitspraak van 4 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 11 januari 2016, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2015 is behandeld, ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De tegen de besluiten van 30 mei 2016 ingestelde beroepen heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft verder die besluiten vernietigd, bepaald dat de bezwaren gericht tegen de besluiten van 1 december 2015 en 24 december 2015 gegrond zijn, die laatstgenoemde besluiten herroepen en bepaald dat de uitspraak in plaats van die besluiten treedt. De rechtbank heeft voorts de tegen de besluiten van 11 januari 2016, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 29 juli 2015 is behandeld, 11 februari 2016 en 5 augustus 2016 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college [partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman en bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2018 waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G.T. van Leyenhorst, bijgestaan door mr. C.J. Dekker, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. S.A.N. Geerling, gehoord.

Met toestemming van partijen heeft [appellant] na de zitting nadere stukken ingediend.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] exploiteert sinds enkele jaren "De Steinsetuin" op het perceel. Aanvankelijk was sprake van een pluk- en theetuin. Ten tijde van het nemen van de besluiten waren de activiteiten uitgebreid en werden de zalen op het perceel verhuurd voor feesten en partijen. Ten tijde van de oplegging van de eerste last onder dwangsom gold het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2010" (hierna: het voorheen geldende bestemmingsplan). Op grond van dat bestemmingsplan rustte op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch-voormalig agrarisch bedrijf" en "specifieke vorm van horeca-theeschenkerij". Het gebruik zoals hiervoor omschreven was in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan. Ter legalisatie van een deel van het gebruik heeft de raad van de voormalige gemeente Vlist het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)"(hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Op 2 maart 2016 is dat bestemmingsplan in werking getreden.

[partij] woont op het nabijgelegen perceel en is tegen het gebruik van het perceel omdat hij daarvan overlast ondervindt. Hij heeft om die reden het college meerdere malen verzocht om handhavend op te treden.

Omvang van het geschil

2. In de onderhavige zaak zijn verschillende besluiten van het college aan de orde die betrekking hebben op het perceel. Aan de orde is of het college terecht door oplegging van een last bij besluit van 2 april 2015 tot handhaving is overgegaan en terecht bij de last opgelegde dwangsommen heeft ingevorderd. Tevens is de intrekking van die last bij besluit van 3 juni 2015 aan de orde. Voorts is aan de orde of het college terecht bij besluiten van 29 juli 2015 en 5 augustus 2016 heeft geweigerd om omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan. Tegen het oordeel van de rechtbank over de besluiten van 1 december 2015 en 24 december 2015, die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT