Uitspraak Nº 201801763/1/A1. Raad van State, 2019-02-06

ECLIECLI:NL:RVS:2019:350
Date06 Febrero 2019
Docket Number201801763/1/A1
CourtCouncil of State (Netherlands)

201801763/1/A1.

Datum uitspraak: 6 februari 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2018 in zaak nr. 17/3229 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2017 heeft het college aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van een bestaande inrichting en het bouwen van een KGA-depot aan de [locatie] te Eemshaven (hierna: het perceel) en bepaald dat de vergunning wordt verleend voor een termijn van vijf jaar.

Bij uitspraak van 19 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, [gemachtigde], [middellijk bestuurder van [appellante]], [persoon A] en [persoon B], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, W.J.W. Snipe en J. Hiddinga, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] heeft sinds 21 juni 2005 een omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van de over- en opslag en het be- en verwerken van primaire en (verontreinigde) secundaire bouwstoffen en afvalstoffen op het perceel. Zij maakt onderdeel uit van [bedrijf A], waarin een aantal andere vestigingen is opgenomen die soortgelijke activiteiten uitvoeren. Naar aanleiding van een op 17 juni 2015 ingediende aanvraag heeft het college op 18 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van een bestaande inrichting en het bouwen van een Klein Gevaarlijk Afval-depot (KGA-depot). Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) gelezen in verbinding met artikel 2.20 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor de duur van vijf jaar. Aan deze beperking van de geldigheidsduur van de omgevingsvergunning heeft het college ten grondslag gelegd dat het conform provinciaal beleid een eigen onderzoek heeft verricht. De uitkomst daarvan heeft het college aanleiding gegeven om advies te vragen aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) waarna het LBB in adviezen van 28 oktober 2016 en 2 mei 2017 heeft geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de vigerende vergunningen en de aangevraagde vergunning mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen en dat er feiten en omstandigheden zijn die redelijkerwijs kunnen doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunning valsheid in geschrifte is gepleegd.

[appellante] is het met deze conclusies en de verlening van de omgevingsvergunning voor vijf jaar niet eens. Het door haar tegen het besluit van 18 juli 2017 ingestelde beroep is in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. De relevante bepalingen uit de Wet bibob, de Wabo en het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Leeswijzer

3. In deze uitspraak zullen eerst de door [appellante] aangevoerde hogerberoepsgronden worden besproken die zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het door het college verrichte eigen onderzoek. Het bibob-advies van 28 oktober 2016 is opgesteld naar aanleiding van dit eigen onderzoek. Veel van de door [appellante] aangevoerde hogerberoepsgronden zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de inhoud en de conclusies van het bibob-advies. Deze gronden zullen vervolgens worden besproken. In het bibob-advies is opgenomen dat het LBB op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet bibob alleen adviseert over de mate van gevaar en over de vraag of ter verkrijging van de beschikking een strafbaar feit is gepleegd en dat het daarbij in beginsel geen rekening houdt met de ernst van de strafbare feiten. Verder staat in het advies dat het bestuursorgaan zelf dient te beoordelen of een negatieve beschikking proportioneel is en dat het kan voorkomen dat sprake is van ernstig gevaar, maar dat een negatieve beschikking niet evenredig is. Voor zover sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob moet bij deze evenredigheidsbeoordeling rekening worden gehouden met de ernst van de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet bibob, aldus het bibob-advies. Gelet op dit onderscheid tussen de inhoud en de conclusies van het bibob-advies enerzijds en het daarop gebaseerde besluit van het college anderzijds zal vervolgens in het licht van de door [appellante] aangevoerde hogerberoepsgronden worden beoordeeld of het door het college op het bibob-advies gebaseerde besluit om de omgevingsvergunning te verlenen voor de duur van vijf jaar evenredig is als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob.

Het eigen onderzoek naar [appellante]

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte is overgegaan tot het verrichten van een eigen onderzoek naar [appellante]. Zij voert daartoe aan dat op de website van de Provincie Groningen is aangegeven dat een bibob-onderzoek alleen wordt gestart als daarvoor een concrete aanleiding is. Volgens [appellante] is een dergelijke concrete aanleiding niet aanwezig.

4.1. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ten onrechte een eigen onderzoek is gestart. [appellante] heeft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo aangevraagd voor het veranderen en in werking hebben van een bestaande inrichting in afvalverwerking en het bouwen van een KGA-depot. In het Bibob-beleid is opgenomen dat in een dergelijk geval een Bibob-formulier moet worden ingevoerd, waarna een Bibob-screening wordt uitgevoerd. Het college heeft conform dit beleid gehandeld. Dat op de website van de provincie Groningen is vermeld dat een Bibob-onderzoek alleen wordt gestart als daarvoor een concrete aanleiding is, betekent, wat daarvan zij, niet dat in zoverre is gehandeld in strijd met het Bibob-beleid of dat het college ten onrechte een eigen onderzoek is gestart. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van het resultaat van het eigen onderzoek in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het vragen van advies bij het LBB. Daartoe voert zij aan dat de financiële situatie van [bedrijf B] op basis van de jaarrekeningen 2012/2014 door het college ten onrechte als 'redelijk tot slecht' is ingeschat. Zij voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college onbevoegd kennis heeft genomen van gegevens in politieregisters. Bovendien is niet duidelijk op basis van welke overtredingen het college de beslissing tot het inschakelen van het LBB heeft genomen.

5.1. Het college heeft op basis van de gegevens uit het eigen onderzoek een checklist ingevuld die is bedoeld om te bepalen of het zinvol is om een bibob-advies aan te vragen. In deze checklist is onder meer aangevinkt dat sprake is van meerdere soorten (mengbaar) afval bij één bedrijf, verdachte financiering, een slechte economische situatie, onvolledig ingevulde formulieren, meerdere, stelselmatig gepleegde overtredingen, een kwetsbare branche en valsheid in geschrifte bij de aanvraag. Uit het eigen onderzoek bleek volgens het college dat [appellante] en het concern waarvan zij deel uitmaakt voorkomen in de politieregisters voor 20 overtredingen die samenhangen met afvaltransport en controle milieuwetgeving. Daarnaast kwam ook [appellante] persoonlijk voor in de politieregisters in verband met overtredingen in relatie tot afvaltransport en werd de financiële situatie van [bedrijf B] op basis van de jaarrekeningen 2012/2014 als redelijk tot slecht ingeschat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in overeenstemming met het Bibob-beleid heeft gehandeld en op grond van deze gegevens in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het vragen van advies aan het LBB. Het door [appellante] in het hogerberoepschrift opgenomen cijfermatig overzicht waarin het resultaat van [bedrijf B] na belastingen en investeringen en de investeringen over de jaren 2011 tot en met 2016 zijn opgenomen, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat het college ter zitting heeft verklaard dat hoewel de financiering van [appellante] achteraf in orde is bevonden de andere bevindingen van het eigen onderzoek rechtvaardigden dat het LBB om advies werd gevraagd. De rechtbank heeft het college daarin terecht gevolgd.

Het betoog faalt.

6. Voor zover [appellante] betoogt dat het college bij het eigen onderzoek onbevoegd gebruik heeft gemaakt van gegevens in politieregisters en dat onduidelijk is op welke overtredingen de beslissing van het college om het LBB in te schakelen is gebaseerd, wordt overwogen dat deze beroepsgronden voor het eerst in hoger beroep zijn aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.

Het betoog faalt.

Het advies van het LBB

7. Het college heeft zich bij zijn besluitvorming...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
11 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB- 20_8363 en 21_745. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-07-01
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 1 Julio 2022
    ...aandeelhouders of vennoten bij andere Nederlandse of buitenlandse ondernemingen in de afgelopen vijf jaar. 17 AbRS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350. 18 AbRS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571. ...
  • Uitspraak Nº 18/2853. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2019-03-12
    • Nederland
    • College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland)
    • 12 Marzo 2019
    ...onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350). De beroepsgrond dat de beweerdelijk door [naam 4] gepleegde strafbare feiten vrij oud zijn, dat niet vaststaat dat [naam 4] daarvoor zal......
  • Uitspraak Nº AWB- 22_310 VV en AWB- 22_311. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-04-04
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 4 Abril 2022
    ...5.1 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350, mag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het intrekken van een beschikking in beginsel afgaan op een advies van het LBB. Het moet zic......
  • Uitspraak Nº AWB 19/2715. Rechtbank Limburg, 2020-11-20
    • Nederland
    • 20 Noviembre 2020
    ...sinds de strafrechtelijke veroordeling c.q. de ten laste gelegde pleegperiode naar de uitspraken van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:350) en 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2024). Het voorgaande neemt niet weg dat wanneer verweerder in een nieuw besluit opnieuw de Wet bibob......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
11 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB- 20_8363 en 21_745. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-07-01
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 1 Julio 2022
    ...aandeelhouders of vennoten bij andere Nederlandse of buitenlandse ondernemingen in de afgelopen vijf jaar. 17 AbRS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350. 18 AbRS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571. ...
  • Uitspraak Nº 18/2853. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2019-03-12
    • Nederland
    • College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland)
    • 12 Marzo 2019
    ...onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350). De beroepsgrond dat de beweerdelijk door [naam 4] gepleegde strafbare feiten vrij oud zijn, dat niet vaststaat dat [naam 4] daarvoor zal......
  • Uitspraak Nº AWB- 22_310 VV en AWB- 22_311. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-04-04
    • Nederland
    • Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
    • 4 Abril 2022
    ...5.1 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350, mag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het intrekken van een beschikking in beginsel afgaan op een advies van het LBB. Het moet zic......
  • Uitspraak Nº AWB 19/2715. Rechtbank Limburg, 2020-11-20
    • Nederland
    • 20 Noviembre 2020
    ...sinds de strafrechtelijke veroordeling c.q. de ten laste gelegde pleegperiode naar de uitspraken van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:350) en 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2024). Het voorgaande neemt niet weg dat wanneer verweerder in een nieuw besluit opnieuw de Wet bibob......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT