Uitspraak Nº 201803156/1/R2. Raad van State, 2020-02-26

ECLIECLI:NL:RVS:2020:620
Date26 Febrero 2020
Docket Number201803156/1/R2
CourtCouncil of State (Netherlands)

201803156/1/R2.

Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Stichting Groen Kempenland, gevestigd te Netersel, gemeente Bladel, Stichting Milieu-Werkgroep Kempenland, gevestigd te Bergeijk, [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], allen wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk (hierna: Groen Kempenland en anderen),

2. [appellant sub 2], wonend te Veldhoven,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Bergeijk,

2. het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de raad de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) van toepassing verklaard op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "[locatie] en omgeving" (hierna: het plan) en twee omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen en milieu ten behoeve van het oprichten van een pluimveehouderij, het bouwen van 4 pluimveestallen en 1 loods en het bouwen van een bedrijfswoning en garage (hierna: de twee omgevingsvergunningen) op het perceel [locatie] te Riethoven.

Bij besluit van 25 januari 2018 heeft de raad het plan vastgesteld.

Bij besluiten van 25 januari 2018 heeft het college de twee omgevingsvergunningen verleend.

Tegen deze besluiten hebben Groen Kempenland en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende] en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Groen Kempenland en anderen, [appellant sub 2], het college van gedeputeerde staten en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar Stichting Groen Kempenland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 1C], beiden bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 1C], en de raad en het college, vertegenwoordigd door B. van Dorsten, bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, als partij gehoord.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om het college van gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Het college van gedeputeerde staten heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en Groen Kempenland en anderen hebben op de door het college van gedeputeerde staten ingediende nadere stukken gereageerd. Op deze reactie hebben het college van gedeputeerde staten en [belanghebbende] gereageerd. Vervolgens hebben Groen Kempenland en anderen op de reacties van het college van gedeputeerde staten en van [belanghebbende] gereageerd.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. De bestreden besluiten voorzien in het oprichten van een door [belanghebbende] te exploiteren pluimveehouderij voor maximaal 85.000 vleeskuikens en een bedrijfswoning op het perceel van een voormalige rundveehouderij aan de [locatie] te Riethoven. De pluimveehouderij van [belanghebbende] is thans gevestigd op een andere locatie en moet worden verplaatst in verband met de aanleg van een nieuwe verbindingsweg, de provinciale weg N69.

Groen Kempenland en anderen stellen dat de in de provinciale verordening vereiste sanering van andere dierenverblijven in verband met deze ontwikkeling niet heeft plaatsgevonden. De [familie] vreest dat de komst van de pluimveehouderij onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor haar gezondheid, met name voor die van [appellant sub 1A].

Ontvankelijkheid van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C]

2. De raad, het college en [belanghebbende] stellen dat het beroep van Groen Kempenland en anderen, voor zover dat is ingediend door de [familie], niet ontvankelijk is. De [familie] woont op circa 950 m van het plangebied en heeft daarop geen zicht. Volgens de raad, het college en [belanghebbende] ondervindt de familie geen gevolgen van enige betekenis van de met de bestreden besluiten toegelaten activiteiten. Bovendien heeft [appellant sub 1A] tegen de ontwerpbesluiten geen zienswijze ingediend.

3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Uit de overgelegde medische verklaringen over [appellant sub 1A] volgt dat zij vanwege haar specifieke gezondheidssituatie niet in staat is zelf een zienswijze in te dienen. In de zienswijze van haar ouders wordt uitdrukkelijk op de gevolgen van het plan voor hun dochter ingegaan. De zienswijze moet, gelet hierop, worden geacht mede te zijn ingediend door hun dochter. Het beroep van [appellant sub 1A] is dan ook ontvankelijk.

3.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Weliswaar woont de [familie] op een afstand van ongeveer 950 m van de locatie, maar gelet op de aard en omvang en de ruimtelijke uitstraling van de pluimveehouderij, onder meer in verband met geur- en fijnstof, is in dit geval niet uitgesloten dat zij daarvan op deze afstand feitelijke gevolgen kan ondervinden. De Afdeling vindt in de door [familie] overgelegde rapporten van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) steun voor dit oordeel. De [familie] is belanghebbende, zodat zij beroep kan instellen tegen het bestreden besluit. Het beroep van de [familie] is derhalve ontvankelijk.

Ontvankelijkheid van [appellant sub 2]

4. Zoals ook ter zitting is toegelicht, komt [appellant sub 2] uitsluitend op voor de belangen van zijn zus [appellant sub 1A] en niet voor zijn eigen belang. Als een betrokkene uitsluitend opkomt voor het belang van een ander, hoewel invoelbaar, komt hij niet op voor een eigen belang. [appellant sub 2] is daarom geen belanghebbende, zodat hij geen beroep kan instellen tegen het bestreden besluit. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden Stichting Groen Kempenland en anderen tegen het plan

Intrekking beroepsgronden

6. Ter zitting hebben Groen Kempenland en anderen hun beroepsgronden over cumulatieve geurhinder en artikel 2 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) ingetrokken.

Artikel 26 Verordening ruimte Noord-Brabant; stalderingseis

7. Groen Kempenland en anderen stellen dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 26 van de provinciale Verordening ruimte van 1 januari 2018 zoals geldend ten tijde van de bestreden besluiten (hierna: de Verordening) omdat niet is voldaan aan de eis dat een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij elders is gesaneerd (stalderingseis). Het college van gedeputeerde staten heeft weliswaar een zogeheten stalderingsbewijs afgegeven, maar daaruit volgt niet dat binnen hetzelfde stalderingsgebied als waartoe de bouwlocatie behoort ten tijde van de bestreden besluiten een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd, zoals vereist in artikel 26 van de Verordening.

In het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº SHE 19/1879. Rechtbank Oost-Brabant, 2020-09-18
    • Nederland
    • 18 Septiembre 2020
    ...steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:620. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend omdat door de hoge concentratie dieren in het gebied waa......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº SHE 19/1879. Rechtbank Oost-Brabant, 2020-09-18
    • Nederland
    • 18 Septiembre 2020
    ...steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:620. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend omdat door de hoge concentratie dieren in het gebied waa......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT