Uitspraak Nº 201806234/1/A2. Raad van State, 2019-06-19

ECLIECLI:NL:RVS:2019:1942
Date19 Junio 2019
Docket Number201806234/1/A2
CourtCouncil of State (Netherlands)

201806234/1/A2.

Datum uitspraak: 19 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2018 in zaak nr. 18/827 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 3 november 2017 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een toevoeging voor rechtsbijstand voor het voeren van verweer tegen een door de raad ingesteld hoger beroep in een rechtsbijstandzaak. Bij het besluit van 12 december 2017, gehandhaafd bij het besluit van 22 februari 2018, heeft de raad die aanvraag afgewezen, omdat het vastgestelde vermogen boven de wettelijke grens lag.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft overwogen dat de enkele omstandigheid dat in artikel 1 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt gesproken over een gemiddelde van rendementsgrondslagen de raad niet verplicht om, in afwijking van wijze waarop de rendementsgrondslag in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) wordt vastgesteld, het vermogen te bepalen op basis van rendementsgrondslagen van verscheidene momenten. Artikel 1 van de Wrb spreekt over een gemiddelde, omdat artikel 5.2, tweede lid, van de Wet IB een regeling bevat voor het geval de belastingplichtige een partner heeft en er dus meer rendementsgrondslagen zijn. De door [appellant] voorgestane wijze van bepalen van het vermogen past evenmin in een redelijke wetsuitleg van de Wrb. Verder kan iemand bij een voorafgaande of volgende negatieve rendementsgrondslag een verzoek om peiljaarverlegging doen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT