Uitspraak Nº 201808910/1/A3. Raad van State, 2019-07-03

ECLIECLI:NL:RVS:2019:2150
Date03 Julio 2019
Docket Number201808910/1/A3
CourtCouncil of State (Netherlands)

201808910/1/A3.

Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2018 in zaak nr. 17/7070 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2017 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van woningen en winkelruimten op het perceel [locatie] te Breda.

Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. De relevante wet- en regelgeving is vervat in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2. [belanghebbende] is eigenaar van de panden gelegen aan de [locatie] in Breda. Op 26 juni 2015 heeft [appellant] met [belanghebbende] een koopovereenkomst gesloten om de panden over te nemen voor een bedrag van € 1.350.000,-. In de koopovereenkomst is bepaald dat de akte van levering zal worden gepasseerd op 1 juli 2016 of zoveel eerder of later partijen nader overeenkomen. Voorts zijn er in de koopovereenkomst ontbindende voorwaarden opgenomen. Zo is in artikel 16.1, aanhef en onder a, bepaald dat de overeenkomst door de koper kan worden ontbonden indien uiterlijk op 15 juni 2016 door of namens de daartoe aangewezen gemeentelijke instantie geen onherroepelijke omgevingsvergunning aan de koper is verleend voor de onroerende zaak. Op 12 april 2016 hebben [belanghebbende] en [appellant] een allonge bij de koopovereenkomst ondertekend. In de allonge is onder meer opgenomen dat de levering van de panden, en daarmee het voltooien van de eigendomsoverdracht, zal plaatsvinden op 1 maart 2017 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen. In de allonge zijn de ontbindende voorwaarden, zoals opgenomen in artikel 16 van de koopovereenkomst, aangepast aan de nieuwe datum.

Op 23 mei 2016 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van woningen en winkelruimten op het perceel [locatie] in Breda. Op dat moment was hij dus nog geen eigenaar van de betreffende panden. Het college heeft [belanghebbende], nu hij eigenaar van de panden is, aangemerkt als betrokkene als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). Dit heeft volgens het college tot gevolg dat [belanghebbende] op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) redelijkerwijs gelijk kan worden gesteld met [appellant], de aanvrager. Het college heeft daarom het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) verzocht om bij zijn advies ook de rol van [belanghebbende] te betrekken.

Besluitvorming college

3. Het college heeft bij besluit van 13 januari 2017 geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Volgens het college bestaat ernstig gevaar dat de omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten alsmede om strafbare feiten te plegen, zulks in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob. Het college heeft aan dat standpunt het advies van het LBB van 9 november 2016 ten grondslag gelegd. Wat betreft de zogeheten A-grond is er volgens het LBB een ernstig vermoeden dat [belanghebbende] gedurende een lange periode heeft gehandeld in strijd met de Wabo, de Woningwet en de Huisvestingswet, waarmee hij een groot financieel voordeel heeft behaald. Daarnaast heeft de firma Woningexploitatiemaatschappij Nederland B.V., waar [belanghebbende] sinds 11 juli 2013 de enige bestuurder is, in strijd gehandeld met belastingwetgeving waardoor eveneens groot financieel voordeel is behaald. Wat betreft de zogeheten B-grond is er volgens het LBB sprake van een ernstig vermoeden dat [belanghebbende] gedurende een lange periode in strijd heeft gehandeld met de Wabo, de Woningwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet Milieubeheer en het Asbestverwijderingsbesluit 2005.

In het besluit op bezwaar heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, de weigering gehandhaafd.

De aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft overwogen dat de weigering van het college om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen op twee grondslagen is gebaseerd. De eerste grondslag is dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 202103626/1/R4. Raad van State, 2022-04-13
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 13 april 2022
    ...worden gelijkgesteld. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2238 en 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2150. De omstandigheid dat iemand eigenaar is van het pand waar een vergunningaanvraag betrekking op heeft, is een belangrijke aanwijzing dat hij feitelijke ......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 202103626/1/R4. Raad van State, 2022-04-13
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 13 april 2022
    ...worden gelijkgesteld. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2238 en 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2150. De omstandigheid dat iemand eigenaar is van het pand waar een vergunningaanvraag betrekking op heeft, is een belangrijke aanwijzing dat hij feitelijke ......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT