Uitspraak Nº 201901065/1/R2. Raad van State, 2021-02-24

ECLIECLI:NL:RVS:2021:387
Docket Number201901065/1/R2
Date24 Febrero 2021

201901065/1/R2.

Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

Waddenwind B.V., gevestigd te Delfzijl,

appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 heeft het college aan Waddenwind B.V. een vergunning verleend op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor het oprichten en in werking hebben van 21 windturbines op Windpark Oostpolder.

Bij dit besluit heeft het college aan Waddenwind B.V. ook op grond van de artikelen 3.3 en 3.8 van de Wnb ontheffing verleend van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.1 en 3.5 van de Wnb voor in het besluit genoemde vogel- en vleermuissoorten.

Tegen dit besluit heeft Waddenwind B.V. beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 9 mei 2019 heeft het college het besluit van 21 december 2018 door aanpassing van de aan de ontheffing verbonden voorschriften 20 en 21 gewijzigd.

De Vleermuiswerkgroep Groningen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en Waddenwind B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2020, waar Waddenwind B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door ing. O. Slakhorst, mr. L. Boerema en drs. A. Brenninkmeijer, zijn verschenen. Verder is de Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het besluit tot verlening van vergunning en ontheffing op grond van de Wnb (hierna: het bestreden besluit) is genomen voor het oprichten en in werking hebben van 21 windturbines op Windpark Oostpolder en de verwijdering van tien bestaande windturbines, waarvan negen aan de Kwelderweg en één aan de Oostpolderweg.

De Oostpolder is een landbouwgebied dat grenst aan de zuidzijde van het bestaande haven- en industriegebied Eemshaven.

Het gebied beslaat een oppervlakte van circa 620 ha. Het wordt begrensd door de Kwelderweg en Binnenbermsloot in het noorden, een goederenspoorweg in het westen, de Dijkweg in het zuiden en de N33 in het noorden op een afstand van 1,4 km tot 2,2 km en in het noordwesten op een afstand van circa 1,3 km van het gebied.

2. De nieuwe windturbines hebben een ashoogte van minimaal 135 m en maximaal 166 m, een rotordiameter van minimaal 125 m en maximaal 145 m, een tiphoogte van minimaal 198 m en maximaal 239 m en een vermogen per windturbine van ongeveer 4,5 MW.

De vergunning is verleend voor de periode tot uiterlijk 30 november 2047.

Ontwikkelaars en exploitanten van het windpark zijn Waddenwind B.V. en Innogy Windpower Netherlands B.V.

Met de nieuwe windturbines wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de door de provincie Groningen en het rijk afgesproken doelstelling om voor de opwekking van duurzame energie minimaal 855,5 MW aan windenergie in de provincie te hebben gerealiseerd in 2020.

De provincie heeft ervoor gekozen de taakstelling van 855,5 MW te concentreren in drie grootschalige concentratiegebieden voor windenergie: Eemshaven, Delfzijl en nabij de N33. Windpark Oostpolder ligt in het concentratiegebied Eemshaven.

3. Het besluit van 9 mei 2019 wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bij de behandeling van het beroep betrokken. Gelet op dat artikel van de Awb is het beroep van Waddenwind B.V. van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 9 mei 2019.

3.1. De relevante wetgeving en delen van het bestreden besluit en van het besluit van 9 mei 2019 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Ingetrokken beroepsgrond

4. Op de zitting heeft Waddenwind B.V. haar beroepsgrond tegen voorschrift 17 over de stilstandvoorziening ter voorkoming van aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen ingetrokken.

Formeel

Termijn vergunningverlening

5. Waddenwind B.V. betoogt dat de Wnb-vergunning ten onrechte en zonder nadere motivering voor een kortere termijn is verleend dan is aangevraagd. Zij verzoekt om aanpassing van de einddatum van de Wnb-vergunning aan de verzochte einddatum dan wel aan de einddatum die in de omgevingsvergunning voor de realisering van het windpark is genoemd. Nu de verleende omgevingsvergunning door de Afdeling is vernietigd, geldt volgens Waddenwind B.V. daarvoor op dit moment geen einddatum.

5.1. Het college stelt dat bij de bepaling van de einddatum van de Wnb-vergunning als uitgangspunt is gehanteerd dat deze datum overeen moet komen met de einddatum van de omgevingsvergunning.

Het college stelt dat weliswaar bij uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2225, het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning voor het windpark is vernietigd, maar dat daarbij ook is bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De datum van 30 november 2047 is daarmee voor de omgevingsvergunning als einddatum blijven gelden.

Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de einddatum van de omgevingsvergunning van 30 november 2047 nog steeds geldt. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college bij de Wnb-vergunning niet in redelijkheid bij die datum heeft kunnen aansluiten.

Data van de onderzoeken

6. Waddenwind B.V. betoogt verder dat de data van de stukken die zijn genoemd onder punt 3 van onderdeel V van het bestreden besluit, niet correct zijn vermeld. Zij stelt dat het besluit daarom niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zij verzoekt de Afdeling het besluit op dit punt te vernietigen en zo mogelijk in de zaak te voorzien door de juiste vermelding van de documenten.

6.1. Het college heeft in het verweerschrift erkend dat in het bestreden besluit de data van de verschillende versies van de door Waddenwind B.V. overgelegde ecologische onderzoeken zijn verwisseld. Omdat voor Waddenwind B.V., het bevoegd gezag en derden voldoende duidelijk is welke onderzoeken worden bedoeld, wordt Waddenwind B.V. daardoor niet benadeeld. Aanpassing is volgens het college niet noodzakelijk.

6.2. De Afdeling ziet geen grond om hier anders over te oordelen. Hierbij merkt zij op dat de benamingen en de projectnummers van de stukken waarnaar in het besluit wordt verwezen, wel juist zijn, zodat voor verwarring niet hoeft te worden gevreesd.

Behandeling zienswijzen

7. Waddenwind B.V. heeft ook aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende op haar zienswijze over de stilstandvoorziening is ingegaan.

7.1. De Afdeling overweegt dat het betoog dat de wijze waarop het college de naar voren gebrachte zienswijzen in strijd met artikel 3:46 van de Awb heeft behandeld, niet kan slagen.

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er namelijk niet tegen dat het college zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

Inhoudelijk

8. Het beroep van Waddenwind B.V. richt zich verder tegen de aan de ontheffing verbonden voorschriften met de nummers 13 tot en met 16 en 20 tot en met 23.

In de voorschriften 13 tot en met 16 zijn bepalingen opgenomen over een slachtofferreductievoorziening ter voorkoming van aanvaringsslachtoffers onder trekvogels. Daarbij behelst voorschrift 13 een monitoringsverplichting met het oog op de slachtofferreductievoorziening. In de voorschriften 20 tot en met 23 is de verplichting neergelegd om aanvaringsslachtoffers onder onder andere vogels gedurende vijf jaren te monitoren.

8.1. Waddenwind B.V. heeft allereerst onder verwijzing naar artikel 3.3, vierde lid, onder c, van de Wnb nut en noodzaak van de opgelegde slachtofferreductievoorschriften 13 tot en met 16 en de monitoringsvoorschriften 20 tot en met 23 ter bescherming van beschermde vogels betwist. Zij wijst daarvoor op de "Passende beoordeling en het soortenbeschermingsonderzoek windpark Oostpolder" van 25 april 2017 (hierna: de Passende beoordeling). Daaruit blijkt dat geen sprake is van aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoorten. Het college heeft volgens haar ten onrechte voorschriften aan de ontheffing verbonden die verder gaan dan nodig is voor de bescherming van de instandhouding van de vogelsoorten.

8.2. Waddenwind B.V. voert verder aan dat het nut van de slachtofferreductievoorschriften 13 tot en met 16 ook om een andere reden onvoldoende is aangetoond. Er is in deze voorschriften ten onrechte van uitgegaan dat bij de oprichting van de windturbines een uitgewerkt trekvogelvoorspellingsmodel (hierna: TVM) van de Universiteit van Amsterdam beschikbaar zal zijn. Zij voert aan dat dat onderzoek van de Universiteit van Amsterdam nog loopt. Het is de vraag of het TVM wel tijdig beschikbaar zal komen. De voorschriften zijn daarmee volgens Waddenwind ook onuitvoerbaar.

8.3. Waddenwind B.V. heeft verder nut en noodzaak van de monitoringsvoorschriften 20 tot en met 23 ook om een andere reden bestreden. De verplichting in de voorschriften 20 tot en met 23 om vijf jaar lang de vogelsterfte voor Windpark Oostpolder te monitoren is volgens haar niet nodig. In het havengebied Eemshaven en de ten westen daarvan gelegen Emmapolder is namelijk vijf jaar gedetailleerd onderzoek gedaan naar de aanvaringsslachtoffers van de daar staande windturbines. Gelet op verschillende onderzoeken zal het aantal te verwachten aanvaringsslachtoffers bij de meer landinwaarts gelegen Oostpolder volgens haar lager liggen.

8.4. Waddenwind vindt de slachtofferreductievoorschriften 13 tot en met 16 en ook de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201901065/2/R2. Raad van State, 2022-09-28
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 28 Septiembre 2022
    ...van beschermde vogelsoorten en vleermuissoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Bij tussenuitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:387, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in de be......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 201901065/2/R2. Raad van State, 2022-09-28
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 28 Septiembre 2022
    ...van beschermde vogelsoorten en vleermuissoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Bij tussenuitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:387, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in de be......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT