Uitspraak Nº 201902579/1/A3. Raad van State, 2020-01-22

ECLIECLI:NL:RVS:2020:201
Date22 Enero 2020
Docket Number201902579/1/A3
CourtCouncil of State (Netherlands)

201902579/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2019 in zaak nr. 18/3053 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Den Haag

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2017 heeft het college aan [wederpartij] een boete opgelegd van € 10.250,00 wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014.

Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 februari 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2018 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de boete en het besluit van 27 september 2017 in zoverre herroepen. Zij heeft de hoogte van de boete alsnog vastgesteld op € 6000,00 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 16 maart 2018. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, is verschenen.

Overwegingen

1. Het juridische kader is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Inleiding

2. Op 11 juni 2017 is de politie de woning aan de [locatie] te Den Haag (hierna: de woning) binnengetreden. Tijdens die binnentreding was ook een inspecteur Handhaving van de Haagse Pandbrigade aanwezig. Uit een door deze inspecteur opgemaakt boeterapport volgt dat hij heeft geconstateerd dat de woning, die uit drie ruimten bestaat, ten dienste stond van het bedrijfsmatig kweken van hennepplanten. De keuken van de woning diende als slaapplaats. [wederpartij] heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepkwekerij en dat hij elke nacht in de woning aanwezig moest zijn om de hennep te bewaken. Hij heeft verder verklaard dat hij sinds maart 2017 in de woning heeft geslapen en dat hij wist dat het strafbaar is om een hennepkwekerij te hebben.

2.1.

Deze bevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om [wederpartij] bij besluit van 27 september 2017 een boete op te leggen wegens het onttrekken van de woning aan de bestemming tot bewoning, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Omdat de hennepkwekerij volgens het college bedrijfsmatig werd geëxploiteerd, heeft het de boete overeenkomstig Bijlage V bij de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: Huisvestingsverordening) vastgesteld op € 10.250,00. Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Wat betreft de hoogte van de boete heeft het college gesteld dat [wederpartij] zijn slechte financiële positie niet aannemelijk heeft gemaakt, ondanks dat hij de mogelijkheid heeft gekregen nadere stukken daarover in te dienen. Daarom heeft het college de boete niet verlaagd.

Aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college vanwege de geringe financiële draagkracht van [wederpartij] aanleiding had moeten zien om de boete te verlagen. Daarvoor heeft zij van belang geacht dat [wederpartij] over de periode van 16 oktober 2017 tot en met 11 april 2018 gedetineerd heeft gezeten en geen inkomen heeft kunnen verwerven, dat hij bij zijn ouders woont en niet beschikt over een woonruimte waarvoor hij huurtoeslag kan aanvragen, dat uit een uitkeringsspecificatie over de maand augustus 2018 volgt dat hij een bijstandsuitkering van € 540,00 heeft ontvangen en dat hij aanzienlijke bedragen heeft openstaan wegens verkeersboetes, een schadevergoedingsmaatregel en vier strafbeschikkingen. De rechtbank heeft de boete vervolgens zelf vastgesteld op € 6.000,00.

Het geschil in hoger beroep

4. Het college kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Het betoogt, kort samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat bijzondere omstandigheden bestaan die aanleiding geven om de boete te verlagen. [wederpartij] heeft volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat hij over onvoldoende financiële draagkracht beschikt om de boete te voldoen.

4.1....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT