Uitspraak Nº 201906195/1/R1. Raad van State, 2020-04-08

ECLIECLI:NL:RVS:2020:1024
Docket Number201906195/1/R1
Date08 Abril 2020

201906195/1/R1.

Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te Kessel, gemeente Leudal, en [appellant B], wonend te Neer, gemeente Leudal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juli 2019 in zaak nr. 18/2545 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan en het oprichten en in werking hebben van drie windturbines.

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college aan de verleende omgevingsvergunning een aanvullend voorschrift verbonden.

Bij uitspraak van 1 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 29 augustus 2018 en 26 februari 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2020, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Clarijs en ing. R. Wilms, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachitgde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. De bestreden besluiten maken de oprichting van het windpark [belanghebbende] te Neer tussen de Heldenseweg en de Kanaaldijk, op de percelen kadastraal bekend gemeente Leudal, sectie J, nrs. 245 en 522 en sectie H, nr. 153, mogelijk. De omgevingsvergunning is, voor zover van belang, verleend voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan en is tevens een omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Bij de vergunningverlening is de uitgebreide procedure gevolgd.

[belanghebbende] is initiatiefnemer van het plan. Op basis van de verleende omgevingsvergunning mag [belanghebbende] drie windturbines realiseren. De windturbines hebben een maximale ashoogte van 132 m, een maximale tiphoogte van 200 m, een maximale rotordiameter van 142 m en een minimale tiplaagte van 58 m. Het vermogen per windturbine ligt tussen de 3,15 en 4,5 megawatt (hierna: MW). Niet in geschil is dat het gezamenlijke vermogen van de voorziene windturbines ten minste 9,45 MW bedraagt. Omdat de windturbines een vermogen van ten minste 5 MW hebben, is op grond van artikel 1, lid 1.2, van bijlage I, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) gelezen in samenhang met artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitsweg 1998 de Chw van toepassing.

2. [appellanten] wonen op respectievelijk de percelen [locatie 1] te Kessel en [locatie 2] te Neer op een afstand van respectievelijk ongeveer 1 km en ongeveer 900 m van het windpark. Zij zijn het niet eens met de omgevingsvergunning, omdat zij vrezen voor een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.

3. De rechtbank heeft het beroep van [appellanten] gegrond verklaard, de besluiten van 29 augustus 2018 en 26 februari 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven. Het hoger beroep van [appellanten] is gericht tegen de beoordeling door de rechtbank van hun beroepsgronden over de MER-procedure, gezondheid en geluid, handhaving, verlichting, radarverstoring en de financiële uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Zij stellen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand heeft gelaten.

Beoordeling van het hoger beroep

M.e.r.-procedure

4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat tussen de voorziene windturbines en de windturbines in de omliggende omgeving (Boerderijweg, Egchelse Heide, Heibloem, Ospeldijk en Weert) dusdanige technische, organisatorische en functionele bindingen aanwezig zijn dat zij één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vormen. Volgens hen dienen de voornoemde windparken als met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie te worden beschouwd en wordt de in onderdeel C, categorie 22.2, en onderdeel D, categorie 22.2, van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit m.e.r.) opgenomen drempelwaarde overschreden.

4.1. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer geeft een definitie van het begrip "inrichting" en luidt: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;"

Artikel 1.1, vierde lid, luidt, voor zover van belang: "[…]. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderlinge technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. […]."

Artikel 7.2, eerste, derde en vierde lid, luidt, voor zover van belang:

"1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:

a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;

b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

[…]

3. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag […] moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapportage moet worden gemaakt.

[...]."

Artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit m.e.r. luidt, voor zover van belang:

"1. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet (lees: de Wet milieubeheer) worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven,

2. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven […]. Indien een activiteit behoort tot een categorie die zowel in onderdeel C als in onderdeel D van de bijlage omschreven is en zij tevens voldoet aan de in de daarbij aangewezen categorieën van gevallen genoemde criteria, behoort zij tot de in onderdeel C omschreven categorie van activiteiten."

In categorie 22.2 van onderdeel C van de bijlage is als activiteit aanwezen: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark."

In categorie 22.2 van onderdeel C van de bijlage is als geval aangewezen: "In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer."

In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage is als activiteit aanwezen: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark."

In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage is als geval aangewezen: "In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 10 windturbines, of meer."

4.2. De afstand van windpark [belanghebbende] tot de nabijgelegen windparken bedraagt tot aan windpark Egchelse Heide 3.870 m, tot aan windpark Heibloem 5.220 m, tot aan windpark Ospeldijk 9.090 m en tot aan windpark Weert 14.620 m. De oprichtingsvergunningen van deze windparken zijn aan verschillende vergunninghouders verleend die geen organisatorische samenhang hebben, terwijl voorts iedere vergunninghouder eigen personeel, middelen en testprogramma’s heeft. Iedere vergunninghouder verzorgt bovendien zelf de aansluiting van de eigen windturbine op het elektriciteitsnet. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken van zodanige organisatorische, technische en functionele samenhang tussen windpark [belanghebbende] en een of meer van de andere windparken in de omgeving hiervan dat gesproken moet worden van één inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer.

Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat voor de vraag of de drempelwaarden als bedoeld in onderdeel C, categorie 22.2, en onderdeel D, categorie 22.2, van het Besluit m.e.r. worden overschreden uitgegaan moet worden...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT