Uitspraak Nº 201907085/1/A2. Raad van State, 2021-03-17

ECLIECLI:NL:RVS:2021:587
Docket Number201907085/1/A2
Date17 Marzo 2021

201907085/1/A2.

Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Expertisecentrum Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling, gevestigd te Gouda,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2019 in zaak nr. 18/7822 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 heeft het college de aan de stichting verleende boekjaarsubsidie vastgesteld op € 2.143.000,00 en het te veel betaalde voorschot van € 207.000,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2019 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2020, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Weesp, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Kennis, advocaat te Den Haag, en A.C.A. Kalsbeek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De stichting is een ondersteuningsinstelling op de beleidsterreinen maatschappelijke participatie en jeugd. Bij brief van 26 juni 2015 heeft het college het voornemen om de subsidierelatie met de stichting te beëindigen aan haar kenbaar gemaakt. De stichting heeft bij brief van 23 juli 2015 een zienswijze ingediend. Bij besluit van 3 december 2015 heeft het college de subsidierelatie met ingang van 1 juli 2017 beëindigd. Hiertegen heeft de stichting geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan.

1.1. Op 3 oktober 2016 heeft de stichting een aanvraag ingediend om een boekjaarsubsidie te verlenen van € 2.060.000,00 voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 voor de uitvoering van de in het bijgevoegde werkplan vermelde activiteiten. Hierna heeft de stichting het werkplan aangepast en "Werkplan 01/2017 - 07/2017 Kwaliteit van de Samenleving" van november 2016 ingediend en verzocht het subsidiebedrag te verhogen naar € 2.100.000,00.

1.2. Bij besluit van 7 december 2016 heeft het college besloten aan de stichting een boekjaarsubsidie van maximaal € 2.100.000,00 te verlenen voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 voor de kosten van de uitvoering van de in het werkplan van november 2016 en de in dit besluit genoemde activiteiten. De subsidie is bedoeld voor werkelijke kosten die gemaakt zijn tot en met 30 juni 2017. In dit besluit staat dat het bedrag van € 2.100.000,00 als voorschot wordt verstrekt. Hiertegen heeft de stichting heeft geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan.

1.3. Bij besluit van 29 juni 2017 heeft het college ingestemd met een door de stichting voorgestelde verhoging van de boekjaarsubsidie met een bedrag van € 250.000,00 tot € 2.350.000,00.

1.4. Bij brief van 28 december 2017 heeft de stichting een aanvraag tot subsidievaststelling van de boekjaarsubsidie ingediend. Zij heeft onder meer een halfjaarverslag 2017 van december 2017 en een verantwoording van november 2017 bijgevoegd. In het halfjaarverslag 2017 is een voorziening leegstaand pand van € 207.000,00 opgenomen. De stichting heeft dit toegelicht. Zij is op 1 juli 2008 een huurovereenkomst aangegaan voor de duur van tien jaar. Door de beëindiging van de subsidierelatie is er een krimp in het aantal medewerkers. De gehuurde kantoorruimte is daarom te groot. De stichting heeft daarom de huurovereenkomst met inachtneming van de daartoe geldende opzegtermijn van één jaar opgezegd. De huurovereenkomst is op 30 juni 2018 geëindigd. Er bestond volgens de stichting geen tussentijdse opzegmogelijkheid en de verhuurder heeft de stichting aan haar verplichting tot betaling van de huur gehouden. Het bedrag van € 207.000,00 is het verschil tussen het bedrag dat zij nu betaalt voor de huur van een kleinere kantoorruimte en het bedrag dat zij in de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2018 verplicht was aan huur te betalen voor de grote kantoorruimte.

1.5. Bij het besluit van 26 april 2018 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de voorziening leegstaand pand van € 207.000,00 niet voor subsidie in aanmerking komen, omdat die kosten pas na 1 juli 2017 worden gemaakt en de subsidie alleen bedoeld is voor kosten die zijn gemaakt tot en met 30 juni 2017. Het college heeft de subsidie vastgesteld op € 2.143.000,00. Dat is het verschil tussen het voorschotbedrag van € 2.350.000,00 en de € 207.000,00. Ook heeft het college het bedrag van € 207.000,00 teruggevorderd.

1.6. De stichting heeft tegen het besluit van 26 april 2018 bezwaar gemaakt. Hierover is de stichting gehoord door de bezwarencommissie. Op 14 september 2018 heeft de bezwarencommissie geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het college dit gedaan.

1.7. De stichting heeft tegen het besluit van 17 oktober 2018 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De stichting is het hier niet mee eens en heeft tegen de rechtbankuitspraak hoger beroep ingesteld.

Wettelijk kader

2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en beoordeling ervan

Toerekening huurkosten aan boekjaar

3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de betaling van de huurkosten na 1 juli 2017 zal plaatsvinden en daarom niet kan worden toegerekend aan het boekjaar. Boekhoudkundig was het noodzakelijk de voorziening leegstaand pand in het halfjaarverslag op te nemen en toe te rekenen aan het boekjaar. De stichting heeft het financiële verslag conform artikel 4:76 van de Awb ingericht. Dit artikel stelt eisen aan de inrichting van het verslag. De stichting voert onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij de derde tranche van de Awb (Kamerstukken II 1993-1994 23 700, nr. 3, p. 97-98) aan dat het de bedoeling was om daarbij aan te sluiten bij het jaarrekeningenrecht van boek 2 titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Ook heeft de stichting aangevoerd dat het vormen van een voorziening niet zomaar mogelijk is. Om een voorziening te kunnen vormen moet er een risico bestaan voor specifieke uitgaven in de toekomst. Daarbij moet rekening worden gehouden met de fiscale vereisten, die blijken uit het zogenoemde Baksteen-arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555).

Verder heeft de stichting naar voren gebracht dat in de in het advies van de bezwaarcommissie aangehaalde uitspraken (onder meer de uitspraken van de Afdeling van 10 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7011 en 7 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB7302) het probleem bij de samenloop van jaarrekeningenrecht en subsidierecht was dat de voorzieningen niet pasten binnen de beleidsregel. Anders dan in andere subsidieregelingen, is in de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (hierna: de ASV) echter geen uitsluiting opgenomen voor toevoegingen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT