Uitspraak Nº 202001001/1/A3. Raad van State, 2020-11-11

ECLIECLI:NL:RVS:2020:2683
Date11 Noviembre 2020
Docket Number202001001/1/A3

202001001/1/A3.

Datum uitspraak: 11 november 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 januari 2020 in zaak nr. 18/4265 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 heeft het college [appellant] in de basisregistratie personen (hierna: de brp) per 5 april 2018 ingeschreven op een niet-bestaand adres.

Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.J.P. Toonen, advocaat te Cuijk, is verschenen.

Overwegingen

Samenvatting van deze uitspraak

1. [appellant] heeft op 9 augustus 2018 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2018. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en er geen reden was op grond waarvan die termijnoverschrijding verschoonbaar kon worden geacht. [appellant] is het daarmee niet eens, omdat, naar hij stelt, het besluit van 19 april 2018 hem niet of veel later heeft bereikt.

1.1. Het hoger beroep gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het antwoord daarop is nee. Dat betekent dat [appellant] gelijk krijgt. In de volgende overwegingen wordt uitgelegd waarom.

Beoordeling

2. Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."

Artikel 6:11 luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT