Uitspraak Nº 202003926/1/V6. Raad van State, 2021-03-31

ECLIECLI:NL:RVS:2021:684
Docket Number202003926/1/V6
Date31 Marzo 2021

202003926/1/V6.

Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2020 in zaak nr. 20/3311 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [appellant] ingetrokken.

Bij besluit van 14 mei 2020 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.T.P. Scheers, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. [appellant] heeft op 11 juni 2015 een verzoek om verlening van het Nederlanderschap ingediend (hierna: het verzoek). Hij beschikte op dat moment over een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf bij [partner A]'. Het verzoek is ingewilligd bij Koninklijk Besluit van 8 februari 2016. Op 19 maart 2017 heeft [appellant] een mvv-aanvraag ingediend voor zijn partner [partner B]. Verzoeker heeft in deze mvv-aanvraag toegelicht dat hij sinds 28 november 2011 een liefdesrelatie met haar heeft en dat hij op 16 april 2012 om haar hand heeft gevraagd.

3. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap van [appellant] ingetrokken, omdat hij bij het indienen van het verzoek niet had gemeld dat hij sinds 28 november 2011 een liefdesrelatie onderhield met [partner B]. Indien [appellant] dit wel had gemeld zou hij het Nederlanderschap niet hebben verkregen, omdat dit feit twijfels oproept over de duurzaamheid en exclusiviteit van zijn relatie met [partner A]. Daarmee zouden bedenkingen hebben bestaan tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), aldus de staatssecretaris. Het Nederlanderschap is volgens de staatssecretaris dus verleend terwijl [appellant] voor het Nederlanderschap relevante feiten heeft verzwegen.

Recht om gehoord te worden

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet in het procesverloop van haar uitspraak heeft vermeld dat de zitting niet op reguliere wijze heeft plaatsgevonden. Zijn gemachtigde heeft namelijk via Skype deelgenomen aan het onderzoek ter zitting bij de rechtbank en hij was zelf niet bij de zitting aanwezig wegens zijn grensdetentie in België. Volgens [appellant] is de wijze waarop de rechtbank zijn zaak heeft behandeld in strijd met zijn recht om in persoon gehoord te worden. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat het betoog van [appellant] zo moet worden opgevat dat sprake is van strijd met het recht om gehoord te worden, omdat hij niet de mogelijkheid had om de zitting bij de rechtbank in persoon bij te wonen, hij daartoe ook niet in de gelegenheid is gesteld en de rechtbank desondanks toepassing heeft gegeven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4.1. Uit het procesdossier blijkt dat [appellant] en zijn gemachtigde bij brief van 17 juni 2020 door de rechtbank zijn uitgenodigd om fysiek deel te nemen aan de zitting. De rechtbank heeft de uitnodigingsbrief acht dagen voorafgaand aan de zitting en per aangetekende post naar het adres van de gemachtigde verzonden. De brief is juist geadresseerd. [appellant] kon wegens zijn grensdetentie in België niet fysiek deelnemen aan de zitting. Ook zijn gemachtigde was verhinderd om de zitting fysiek bij te wonen en heeft daarom via Skype deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde heeft de rechtbank echter niet verzocht de zitting aan te houden om [appellant] in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de zitting. Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank blijkt evenmin dat de gemachtigde aan de orde heeft gesteld dat [appellant] aanwezig wenste te zijn bij de zitting. Niet is gebleken dat [appellant] door zijn afwezigheid bij de zitting bij de rechtbank in zijn belangen is geschaad. Gelet hierop, is de wijze waarop de zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden niet in strijd met het recht om gehoord te worden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan artikel 8:86 van de Awb worden toegepast als de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3087). Aan de voorzieningenrechter komt bij de toepassing van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak aanzienlijke vrijheid toe. Het gaat erom of de informatie die schriftelijk en ter zitting...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT