Uitspraak Nº 202004662/1/V1. Raad van State, 2021-03-15
ECLI | ECLI:NL:RVS:2021:533 |
Date | 15 Marzo 2021 |
Docket Number | 202004662/1/V1 |
202004662/1/V1.
Datum uitspraak: 15 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 29 juli 2020 in zaak nr. 19/8075 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.C. Westermann-Smit, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven alsmede incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling, geboren 1 januari 1998, wil verblijven bij referent, haar gestelde echtgenoot, die met ingang van 2 augustus 2015 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat - naar niet in geschil is - hun gestelde huwelijk niet rechtsgeldig is naar internationaal privaatrecht. Volgens de staatssecretaris was ook geen sprake van een duurzame en exclusieve relatie op het moment van binnenkomst van referent in Nederland op 2 augustus 2015, omdat de vreemdeling op dat moment minderjarig was.
Deze uitspraak gaat over welk peilmoment de staatssecretaris moet hanteren voor de vaststelling van de leeftijd van een nareizende partner en of hij een partnerschapsrelatie alsnog moet erkennen wanneer de nareizende partner tijdens de bestuurlijke fase meerderjarig is geworden.
2. De rechtbank is in haar uitspraak, anders dan de staatssecretaris, uitgegaan van het moment van indiening van de aanvraag als peilmoment voor de vaststelling van de leeftijd van de vreemdeling. De vreemdeling was op het moment van indiening van de aanvraag, 1 april 2016, meerderjarig. De staatssecretaris heeft daarom volgens de rechtbank ten...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT