Uitspraak Nº 202005205/1/V6 en 202005206/1/V1. Raad van State, 2022-01-19

ECLIECLI:NL:RVS:2022:149
Docket Number202005205/1/V6 en 202005206/1/V1
Date19 Enero 2022
CourtCouncil of State (Netherlands)

202005205/1/V6 en 202005206/1/V1.

Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], met onbekende verblijfplaats,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2020 in zaken nrs. 20/1382 en 20/1325 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 januari 2020 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [appellant] ingetrokken krachtens artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) en hem ongewenst verklaard krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw 2000.

Bij brief van 14 februari 2020 heeft de staatssecretaris de rechtbank in kennis gesteld van de besluiten. Ingevolge artikel 22a, derde lid, van de RWN wordt [appellant] hiermee geacht beroep te hebben ingesteld tegen deze besluiten.

Bij uitspraak van 11 augustus 2020 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak is namens [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Krachtens artikel 22c, eerste lid, van de RWN heeft de voorzitter van de Afdeling de Raad voor Rechtsbijstand een last tot toevoeging gegeven voor mr. Y. Özdemir (hierna: Özdemir), advocaat te Den Haag.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 29 juli 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door Özdemir, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en drs. H.J.W. Roelfsema, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting de vader en zus van [appellant] verschenen.

De Afdeling heeft na afloop van de zitting met toestemming van partijen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) verzocht om haar inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 19 december 2019 (hierna: het individueel ambtsbericht). De AIVD heeft krachtens artikel 8:29, eerste lid, van de Awb meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling van die stukken kennis mag nemen. De Afdeling heeft in een andere samenstelling beslist dat de beperking van kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. Özdemir en de staatssecretaris hebben toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.

Omdat het verzoek om beperkte kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is geacht, zijn er geen nieuwe stukken in het dossier terecht gekomen waarop partijen zouden hebben kunnen reageren. De Afdeling heeft partijen ter zitting op 29 juli 2021 al gewezen op dit mogelijke scenario en aangegeven dat een nadere zitting in dat geval achterwege kan blijven, tenzij de Afdeling na het inzien van de onderliggende stukken aanvullende vragen heeft. Partijen hebben hier ter zitting mee ingestemd.

De Afdeling heeft de stukken vervolgens ingezien en had geen aanvullende vragen. Een nadere zitting is daarom achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader en het beleidskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. [appellant] is geboren op [geboortedatum] in Zaanstad en heeft van rechtswege de Nederlandse en Turkse nationaliteit verkregen. Op 4 januari 2018 is hij uitgeschreven uit de basisregistratie personen wegens vertrek uit Nederland. De staatssecretaris heeft zijn Nederlanderschap krachtens artikel 14, vierde lid, van de RWN ingetrokken, omdat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict en hij een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. De staatssecretaris heeft in dit verband verwezen naar het individueel ambtsbericht. Daarin staat dat [appellant] eind juni 2017 naar Syrië is gereisd met de intentie zich aan te sluiten bij de terroristische organisatie Islamitische Staat in Irak en al-Sham. Nadat hij in Syrië aankwam besloot hij zich echter aan te sluiten bij de terroristische organisatie Hay'at Tahrir al-Sham (hierna: HTS). [appellant] bereidde zich na zijn aankomst in Syrië voor op deelname aan de gewapende strijd en ondersteunde militaire activiteiten van HTS. Ook uitte hij in 2017 vanuit Syrië op sociale media bedreigingen tegen Nederland en Nederlanders. Tot slot staat in het individueel ambtsbericht dat [appellant] zich in ieder geval sinds begin 2019 tot ten minste medio november 2019 bevond in een gevangenis in Syrië.

3. Deze uitspraak gaat over beide besluiten. De Afdeling zal naar aanleiding van de hogerberoepsgronden eerst ingaan op de intrekking van het Nederlanderschap, onder 4 tot en met 8.2. Daarna zal de Afdeling ingaan op de ongewenstverklaring, onder 10 tot en met 11.1. De tussenconclusies uit die twee delen staan onder 9 en 12. Tot slot zal de Afdeling onder 13 ingaan op het betoog dat de rechtbank beroepsgronden onbesproken heeft gelaten.

Individueel ambtsbericht

4. Namens [appellant] wordt betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet enkel op basis van het individueel ambtsbericht kan overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap. Partijen hebben geen kennis kunnen nemen van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht en daardoor de juistheid van de inhoud ervan niet kunnen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT