Uitspraak Nº 202104274/1/V1. Raad van State, 2022-10-28
Court | Council of State (Netherlands) |
ECLI | ECLI:NL:RVS:2022:3108 |
Date | 28 n 2022 |
Docket Number | 202104274/1/V1 |
202104274/1/V1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 juni 2021 in zaak nr. 19/2905 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat te Nijmegen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Het hoger beroep van de staatssecretaris
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, onder 2 tot en met 2.3, 3 tot en met 3.3 en 6.1 tot en met 6.3, over het beoordelingskader in nareiszaken). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. De staatssecretaris heeft namelijk ten onrechte niet beoordeeld of de vreemdelingen gelet op het overgelegde bewijs, de afgelegde verklaringen en de andere relevante elementen het voordeel van de twijfel verdienen. Daarvoor bestond wel aanleiding, omdat de overgelegde documenten niet vals zijn bevonden, er geen contra-indicaties bestaan en de minderjarige...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT