Uitspraak Nº 21-000419-18. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-06-05

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:4846
Date05 Junio 2019
Docket Number21-000419-18
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000419-18

Uitspraak d.d.: 5 juni 2019

TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2018 met parketnummer 16-705470-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,

wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, naar voren is gebracht.

De uitspraak waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de uitspraak waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw recht moet worden gedaan.

De vordering van het Openbaar Ministerie

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 372.986,88 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie echter een pondspondsgewijze verdeling toegepast. De vordering ter terechtzitting van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 186.493,44 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 178.679,47 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 5 juni 2019 in de zaak met parketnummer 21-0418-18 veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van 584 hennepplanten in de woning aan de [adres 1] in de periode van 1 september 2013 tot en met 25 februari 2015 en de diefstal van elektriciteit. Hieruit heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel genoten.

Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (hierna: het ontnemingsrapport)1 blijkt dat in de woning, verdeeld over twee kweekruimtes, 584 hennepplanten stonden. De verbalisanten hebben dit vastgesteld door telling van de hennepplanten en bloempotten. De totale kweekperiode wordt vervolgens vastgesteld op 77 weken, te weten van 1 september 2013 tot 25 februari 2015. Volgens verbalisanten maken de volgende omstandigheden het aannemelijk dat in deze 77 weken in ieder geval zeven eerdere oogsten hebben plaatsgevonden.

De bewoner van [adres 2] , [getuige] , heeft verklaard dat veroordeelde in juni 2013 bij [getuige] in de kruipruimte is geweest om aanpassingen te maken aan de riolering van de woning van veroordeelde.2 In de kruipruimte onder de [adres 2] was een extra...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT