Uitspraak Nº 21-002049-15. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-09-27

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:8962
Docket Number21-002049-15
Date27 Septiembre 2017
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002049-15

Uitspraak d.d.: 27 september 2017

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 maart 2015 met parketnummer 07-690541-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,

wonende te [plaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor de feiten 1 tot en met 5 tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en tot verbeurdverklaring van de woning op het adres [woonadres] te [plaats] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.J. van Essen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft in voormeld vonnis de verdachte vrijgesproken van feit 4 en heeft de verdachte voor de feiten 1, 2,3 en 5 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft voorts de teruggave gelast van het onder verdachte inbeslaggenomen het woonhuis aan het [woonadres] te [plaats] .

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer herhaald dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens – kort samengevat – schending van artikel 359a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op gronden zoals weergegeven in haar pleitnota en in de door haar in eerste aanleg overgelegde pleitnota. Subsidiair moet bedoelde schending volgens de raadsvrouw leiden tot uitsluiting van het bewijs van de vruchten van de ingezette dwangmiddelen.

De rechtbank heeft ten aanzien van dit verweer in haar vonnis onder meer overwogen:

"Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte in het onderzoek naar strafbare feiten die gepleegd konden zijn door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar voren gekomen is, in het bijzonder als de eigenaar van de woning aan het [woonadres] te [plaats] en als de persoon die ingeschreven staat op het adres [adres] te [plaats] . Hetgeen aan informatie over die woningen verzameld is heeft geleid tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte. Van verzuimen bij het gebruik van opsporingsbevoegdheden in de onderzoeken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] of in het onderzoek tegen verdachte is niet gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren is zijn vervolging of om te beslissen dat het resultaat van genoemde onderzoek geheel of gedeeltelijk niet voor het bewijs te gebruiken is."

Het hof neemt de beslissing van de rechtbank op dit verweer over en maakt die tot de zijne, en verwerpt derhalve dit verweer. Het hof overweegt daarbij dat de raadsvrouw noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft aangevoerd in welk (verdedigings-)belang verdachte door de gestelde schending is getroffen, zodat alleen al om die reden het verweer, zowel ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als ten aanzien van de bewijsuitsluiting moet worden verworpen op grond van onvoldoende onderbouwing daarvan. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat door de doorzoeking van de woning aan het [woonadres] te [plaats] het huisrecht van verdachte is geschonden, gaat het verweer eraan voorbij dat bij die doorzoeking is gehandeld overeenkomstig de geldende regels, zodat van schending van het huisrecht geen sprake is, terwijl verdachte op het moment van de doorzoeking nog niet op dat adres stond ingeschreven.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1:
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te [plaats] , (althans) in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [woonadres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1107 gram hennep althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 31 december 2010, te [plaats] , en/of te [plaats] en/of (elders) in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s), meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van (een) contante storting(en), te weten onder meer

- op of omstreeks 5 januari 2010 een geldbedrag van euro 2.000,- en/of

- op of omstreeks 28 januari 2010 een geldbedrag van euro 2.000,- en/of

- op of omstreeks 9 februari 2010 een geldbedrag van euro 1.000,- en/of

- op of omstreeks 12 februari 2010 een geldbedrag van euro 1.000,- en/of

- op of omstreeks 1 maart 2010 een geldbedrag van euro 5.000,- en/of

- op of omstreeks 26 mei 2010 een geldbedrag van euro 5.350,- en/of

- op of omstreeks 30 juni 2010 een geldbedrag van euro 5.600,- en/of

- op of omstreeks 21 juli 2010 een geldbedrag van euro 20.000,- en/of

- op of omstreeks 26 juli 2010 een geldbedrag van euro 6.950,- en/of

- op of omstreeks 05 oktober 2010 een geldbedrag van euro 2.000,-

en/of een of meerdere bedrag(en) betreffende overboeking(en)

- op of omstreeks 8 maart 2010 een geldbedrag van euro 3000,- , en/of

- op of omstreeks 27 mei 2010 een geldbedrag van euro 5400,-, en/of

- op of omstreeks 6 juni 2010 een geldbedrag van euro 2000,-, en/of

- op of omstreeks 30 juni 2010 een geldbedrag van euro 5700,-, en/of

- op of omstreeks 2 juli 2010 een geldbedrag van euro 800,-, en/of

- op of omstreeks 22 juli 2010 een geldbedrag van euro 20.000,-, en/of

- op of omstreeks 26 juli 2010 een geldbedrag van euro 5400,-, en/of

- op of omstreeks 12 augustus 2010 een geldbedrag van euro 1000,-, en/of

- op of omstreeks 25 augustus 2010 een geldbedrag van euro 5400,-, en/of

- op of omstreeks 5 september 2010 een geldbedrag van euro 2000,-, en/of

- op of omstreeks 31 oktober 2010 een geldbedrag van euro 2000,-, en/of

- op of omstreeks 5 december 2010 een geldbedrag van euro 1700,-

verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

3:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de maand(en) augustus 2009 en/of september 2009 te [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring(en) afgegeven door of namens [bedrijf] , - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) voornoemde werkgeversverklaring(en) heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Aegon Levensverzekering N.V., en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van het bedrijf [bedrijf] zoals (telkens) aangegeven op de werkgeversverklaring(en),

en/of

hij op of omstreeks 25 augustus 2009 en/of 01 september 2009, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende de maand(en) augustus 2009 en/of september 2009, te [plaats] , (althans) in de gemeente [plaats] , (en/of) elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] (ten behoeve van het aanvragen van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT