Uitspraak Nº 21-002310-16. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-03-11

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:2133
Docket Number21-002310-16
Date11 Marzo 2019
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002310-16

Uitspraak d.d.: 11 maart 2019

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2016 met parketnummer 18-820057-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1964,

wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 juni 2018 en 25 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. P.W. Hermens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

primair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 31 oktober 2013, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) (al dan niet gira(a)l(e)) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) 286.904,88 euro, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader, welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of haar mededader anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van haar en/of haar mededader's persoonlijke dienstbetrekking en/of beroep en/of tegen geldelijke vergoeding(en) en/of in haar en/of haar mededader's hoedanigheid als gevolmachtigde van die [slachtoffer] , onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;

subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 mei 2014, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, een of meer geldbedragen en/of goederen (onder andere levensmiddelen en/of vliegtickets) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die geldbedragen en/of goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) en/of goed(eren) betrof;

meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 mei 2014, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen (onder andere levensmiddelen en/of vliegtickets), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen en/of een of meer goederen (onder andere levensmiddelen en/of vliegtickets), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] of - in gezamenlijkheid: verdachten) zich in de jaren 2010 tot en met 2013 schuldig hebben gemaakt aan verduistering. [medeverdachte] mocht als gevolmachtigde van mevrouw [slachtoffer] op grond van het bepaalde in artikel 3:68 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen zaken doen met zich zelf. Dit verbod op “Selbtseintritt” moet ook de beide verdachten bekend zijn geweest. Door zich desondanks geld van [slachtoffer] voor eigen gebruik toe te eigenen was sprake van wederrechtelijke toe-eigening en derhalve van verduistering.

Standpunt van de verdediging

Verduistering

De verdediging heeft betoogd dat geen sprake was van verduistering in dienstbetrekking dan wel ‘gewone’ verduistering. Het zijn van gevolmachtigde valt niet onder het delictsbestanddeel “dienstbetrekking”. Ook hebben verdachte en [medeverdachte] van meet af aan verklaard dat de opnames, overschrijvingen en betalingen die zij hebben gedaan in overeenstemming waren met de wil van mevrouw [slachtoffer] . Naar hun overtuiging was er dus geen sprake van wederrechtelijkheid.

Handelingsonbekwaamheid

Volgens de verdediging is eind 2009 de handelingsonbekwaamheid van mevrouw [slachtoffer] door de arts niet op een juiste wijze vastgesteld. Het moet er daarom voor worden gehouden dat zij handelingsbekwaam is gebleven, dan wel mogelijkerwijs eerst op een later – nooit precies vastgesteld – tijdstip handelingsonbekwaam is geworden. Als het hof de handelingsonbekwaamheid wel aanneemt, dan speelt de vraag of aannemen van geld van een persoon met dementie, dus iemand die handelingsonbekwaam is, een strafbare verduistering oplevert. In de strafzaken van verdachte en [medeverdachte] moet deze vraag, aldus de verdediging, ontkennend worden beantwoord.

Selbsteintritt

De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van overtreding van het verbod op ’Selbsteintritt’ in de zin van artikel 3:68 BW. De volmacht aan [medeverdachte] sloot immers geen rechtshandelingen uit. In beginsel waren de overboekingen, opnames, betalingen en schenkingen dus toegestaan. Daarnaast is (nog steeds) niet de nietigheid van de rechtshandelingen ingeroepen. [slachtoffer] was in 2014 kennelijk nog voldoende bij zinnen om haar testament te mogen herroepen, dan had zij ook de nietigheid van de rechtshandelingen kunnen inroepen. Dat is niet gebeurd. Kennelijk vertegenwoordigden de rechtshandelingen de wil van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT