Uitspraak Nº 21-002571-15. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-11-01

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:9716
Date01 Noviembre 2017
Docket Number21-002571-15
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002571-15

Uitspraak d.d.: 1 november 2017

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 met parketnummer 16-701887-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,

wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (voor de inhoud van de vordering zie bijlage 1). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. M.C.J. Teurlings, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie


De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.

De raadsman heeft betoogd dat medeverdachte [medeverdachte] op basis van het Convenant betreffende de persoonsgerichte aanpak binnen de regio Utrecht (verder te noemen: het convenant) en omdat er RCIE-informatie bekend was over medeverdachte [medeverdachte] , [medeverdachte] is benoemd als subject in de Persoonsgerichte Aanpak (hierna: PGA). Het convenant is gebruikt voor de start van het onderzoek. Op 13 augustus 2012 is het onderzoek naar medeverdachte [medeverdachte] gestart. Naar de mening van de raadsman had dit onderzoek niet mogen worden opgestart, omdat medeverdachte [medeverdachte] niet aan de in het convenant genoemde voorwaarden voldoet. Daarnaast komt hij niet voor op één van de lijsten zoals genoemd in het convenant. Medeverdachte [medeverdachte] had derhalve niet als subject voor een PGA mogen worden aangemerkt. Er was verder geen sprake van een plaatsing op de lijst met terugwerkende kracht. Ook over een voordracht voor PGA wordt niets gerelateerd. Het laatste strafbare feit waarvoor medeverdachte [medeverdachte] is veroordeeld dateert uit 1993 en niet uit 1997 zoals er in het dossier staat. Hij was toen nog maar 18 jaar. Er kan derhalve niet worden gezegd dat hij zich actueel en structureel bezig houdt (dus niet enkel vermoedens) met het plegen van middelzware en/of zware criminaliteit in het werkgebied van de regio Utrecht.

Mocht het hof van oordeel zijn dat de RCIE-informatie onder één van de voorwaarden in het convenant valt dan is duidelijk dat de eerste RCIE-informatie te oud is, namelijk ouder dan zes maanden ten tijde van de voordracht, en de tweede RCIE informatie dateert van september 2012 dus pas een maand na de start van het onderzoek.

Gelet op het bovenstaande was er - zo stelt de raadsman - geen enkele reden en/of aanleiding om medeverdachte [medeverdachte] te plaatsen op de lijst voor een PGA. Het onderzoek had niet mogen plaatsvinden. De raadsman concludeert dat dit primair moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting van al hetgeen is verkregen op grond van dit onrechtmatig opgestarte c.q. onrechtmatig voortgezette onderzoek.

Daarnaast heeft de raadsman ter ondersteuning van zijn ontvankelijkheidsverweer gevraagd om verschillende getuigen, zoals genoemd in zijn pleitnota, daaromtrent te horen.

Het hof overweegt als volgt.


Volgens het politieproces-verbaal is het onderzoek op basis van het convenant en omdat er RCIE-informatie bekend was over verdachte opgestart.

Het hof heeft in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] het gevoerde verweer gemotiveerd verworpen op grond van de volgende overwegingen die het hof als hier herhaald en ingelast beschouwt:

De eerste onderzoekshandelingen zijn al in 2011 verricht, derhalve voor de inwerkingtreding van het convenant. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat hetgeen in de politieprocessen-verbaal wordt gerelateerd over het convenant en het opnemen van verdachte in het ZwaCri-register, één van de lijsten die in het convenant wordt genoemd om in aanmerking te komen voor de persoonsgerichte aanpak, uiterst vaag en onvolledig en soms ook onnavolgbaar is. Niettemin verbindt het hof daar geen gevolgen aan.

De bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de politie in 2011 binnengekomen informatie is op zichzelf al voldoende om tot een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit te leiden en derhalve tot het opstarten van een onderzoek tegen verdachte.

Verdachten kunnen en mogen aan het convenant met betrekking tot de PGA niet het vertrouwen ontlenen dat zij niet worden vervolgd als zij niet aan de criteria van het convenant voldoen. Een PGA betekent niet dat andere aanleidingen om een onderzoek te starten moeten worden uitgesloten. Zoals reeds al opgemerkt was er RCIE-informatie aanwezig en die informatie was voldoende om een onderzoek naar verdachte op te starten. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

Het bij pleidooi herhaalde verzoek tot het horen van getuigen dient, gelet op het bovenstaande te worden afgewezen. De verdediging is daardoor niet in zijn belangen geschaad en de noodzaak daartoe is het hof ook niet gebleken.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] te Utrecht (pagina 318) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf] vermeld of doen vermelden dat

- [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/of

- [verdachte] is aangesteld in vaste dienst, en/of

- het bruto jaarsalaris van EUR 42.000,- (en vakantietoeslag van EUR 3.640,- en

vaste 13e maand van EUR 3.500,-) bedraagt, en/of

- door ondertekening van die verklaring verklaard of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken

en/of

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT