Uitspraak Nº 21-004356-17. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-09-30

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:7935
Date30 Septiembre 2019
Docket Number21-004356-17
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-004356-17

Uitspraak d.d.: 30 september 2019

TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 4 augustus 2017 met parketnummer 18-950058-14 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,

wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd om een bedrag van € 532.402,61 aan de Staat te betalen wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat zij behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 975.957,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Deze officier van justitie heeft deze vordering ter zitting verlaagd tot een bedrag van € 532.402,61. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 532.402,61 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 september 2019 (parketnummer 21-006175-16) ter zake van - onder meer - ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot straf.

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, kort gezegd: hennepteelt gedurende langere periode, financieel voordeel heeft genoten.

Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 173.508,97.

Het hof komt als volgt tot deze schatting:

Uitgangspunt

Het hof maakt gebruik van het door het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie uitgebrachte rapport (update 1 november 2010) (hierna: BOOM-rapport), waarin een standaardberekening en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht is vastgelegd. Nu veroordeelde niets heeft verklaard over de opbrengst en de kosten, ziet het hof geen reden om van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT