Uitspraak Nº 21/3064. Rechtbank Noord-Holland, 2022-07-08

ECLIECLI:NL:RBNHO:2022:5791
Docket Number21/3064
Date08 Julio 2022
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/3064


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen
[eiseres] B.V. onder de handelsnaam [naam 1] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Arslan),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder

(gemachtigde: S. Asghar).

Procesverloop

In het besluit van 10 september 2020 (primaire besluit 1) heeft verweerder geweigerd aan eiseres een exploitatievergunning te verlenen voor [naam 1] B.V., gevestigd aan de [adres] .

In het besluit van 26 november 2020 (primaire besluit 2) heeft verweerder besloten het eerdere besluit van 10 september 2020 te herroepen en de exploitatievergunning onder vermelding van een aanvullende motivering opnieuw te weigeren.

In het besluit van 31 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op 22 april 2020 hebben toezichthouders geconstateerd dat [naam 1] geopend was voor het afhalen van drink- en etenswaren. Daarbij hebben zij vastgesteld dat de onderneming niet beschikte over een daarvoor benodigde exploitatievergunning. Verweerder heeft eiseres daarom op 30 april 2020 een officiële waarschuwing gegeven.

2. Op 6 juni 2020 heeft [naam 2] (enig aandeelhouder en bestuurder van [naam 1] ) een exploitatievergunning aangevraagd voor [naam 1] .

3. Op 3 juli 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat er in het kader van de behandeling van de aanvraag advies is gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB).

4.1

Op 11 augustus 2020 op 20:00 uur hebben toezichthouders geconstateerd dat de deur van [naam 1] open stond en de verlichting binnen aan was. Er waren geen personen of bezoekers binnen.

4.2

Op 20 augustus 2020 om 17:20 uur hebben twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Den Helder een bezoek aan [naam 1] gebracht. Zij hebben geconstateerd dat afvalstoffen (vet) niet op de juiste werden afgevoerd. Daartegen hebben zij direct handhavend opgetreden. Daarnaast hebben zij geconstateerd dat de toegangsdeur open was en er een aanduiding hing met de tekst ‘Open’. Daarover hebben zij gesproken met bedrijfsleider [naam 3] , die aangaf dat de horecagelegenheid geopend was voor het afhalen van drink- en etenswaren.

4.3

Op 21 augustus 2020 om 16:45 uur hebben toezichthouders geconstateerd dat de toegangsdeur van [naam 1] open stond, dat er binnen licht brandde en dat achter de toonbank een verlicht bord hing met daarop gerechten en prijzen.

4.4

Op 8 september 2020 om 16:25 uur hebben buitengewoon opsporingsambtenaren geconstateerd dat [naam 1] was opengesteld voor publiek. De deur van de lokaliteit stond open en er zaten mensen in de zaak.

4.5

Op 27, 28 september 2020, 3 en 4 oktober 2020 is het voertuig dat door [naam 1] gebruikt wordt voor de aflevering van bestellingen gecontroleerd door de Politie- eenheid Noord-Holland. Uit de bestuurlijke rapportage van 27 oktober 2020 die vervolgens is opgemaakt blijkt dat de bestuurders niet in het bezit waren van een geldig rijbewijs of in zijn geheel niet in het bezit waren van een rijbewijs. De twee bestuurders verblijven in het Asielzoekerscentrum aan [locatie] en hebben de Turkse en Egyptische nationaliteit. De Egyptische bestuurder mag geen arbeid verrichten in Nederland. In de auto werd iedere keer een bezorgbon en een warmhoudtas aangetroffen. De bestuurders verklaarden dat zij werkten voor [naam 1] en bestellingen bezorgden. In de bestuurlijke rapportage concludeert de politie dat gehandeld is in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en adviseert verweerder gebruik te maken van bevoegdheden op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob).

Primaire besluit 1

5. Op 10 september 2020 heeft verweerder geweigerd een exploitatievergunning te verlenen, omdat meerdere keren is geconstateerd dat [naam 1] geopend was voor publiek en een sanctie is opgelegd voor het niet op de juiste wijze afvoeren van afvalstoffen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.

Advies LBB

6.1

Op 12 oktober 2020 heeft het LBB negatief geadviseerd. Het LBB komt tot de conclusie dat er een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bibob. De conclusie dat hiervoor een ernstig gevaar bestaat is in dit geval gebaseerd op een zakelijk samenwerkingsverband tussen [naam 4] en [naam 2] en het vermoeden dat [naam 4] uitkeringsfraude heeft gepleegd over de periode 1 maart 2010 tot en met 31 januari 2019 en van 1 april 2019 tot 1 december 2019. Het zakelijk samenwerkingsverband is aangenomen omdat uit rapportages van de Sociale Dienst en de politie zou blijken dat

[naam 4] feitelijk (mede)eigenaar is van [bedrijf] en [naam 2] zijn compagnon is, terwijl [bedrijf] als eenmanszaak op naam van [naam 2] staat ingeschreven in de KvK1. Uit het onderzoek (van 4 april 2019 tot en met 4 december 2019) blijkt dat [naam 2] heeft beoogd de betrokkenheid van [naam 4] bij [bedrijf] te camoufleren.

6.2

Daarnaast komt het LBB tot de conclusie dat de gebleken feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat valsheid in geschrifte is gepleegd, omdat [naam 2] het bibob-vragenformulier niet naar waarheid heeft ingevuld. Zo heeft hij aangegeven niet betrokken te zijn (geweest) bij andere ondernemingen, terwijl dit wel het geval was. Daarnaast heeft hij niet aangegeven dat hij een uitkering van de Sociale Dienst heeft ontvangen, terwijl dit wel het geval was. En [naam 2] heeft niet aangegeven dat zijn onderneming (ook) met vreemd vermogen is gefinancierd, terwijl dit wel het geval was. Tenslotte heeft [naam 2] onvoldoende verklaard over openstaande schulden. Er is daarom sprake van een vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd ter verkrijging van de vergunning, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van Wet bibob.

Primaire besluit 2

7.1

In het besluit van 26 november 2020 heeft verweerder besloten het besluit van 10 september 2020 te herroepen en de exploitatievergunning onder vermelding van een aanvullende motivering opnieuw te weigeren. Verweerder heeft aan het primaire besluit 2 ten grondslag gelegd dat de aangevraagde vergunning is geweigerd, omdat er een ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bibob en omdat is gebleken van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet bibob.

7.2

Daarnaast heeft verweerder aan de weigering aanvullend ten grondslag gelegd het bepaalde in artikel 2.28 van de Algemene Plaatselijke Verordening [vestigingsplaats] 2019 (APV), omdat eiseres niet voldoet aan de eis dat een aanvrager van een exploitatievergunning niet in enig opzicht van slechts levensgedrag mag zijn.

Verweerder heeft de vergunning ook geweigerd in het belang van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder a, b en d van de APV.

Aanvullend advies LBB

8.1

Op advies van de commissie bezwaarschriften heeft verweerder om een aanvullend bibob-advies gevraagd.

8.2

Op 28 mei 2021 heeft het LBB een aanvullend advies uitgebracht. Daarin is aangegeven dat het zakelijk samenwerkingsverband tussen [naam 1] en [naam 4] weliswaar niet meer actueel is, maar nog wel van belang, omdat de zakelijke relatie recent is verbroken. Volgens het LBB is sprake geweest van een verhullingsconstructie waarbij [naam 2] de vermoedelijke uitkeringsfraude van [naam 4] heeft gefaciliteerd.

Met betrekking tot de valsheid in geschrifte acht het LBB het niet waarschijnlijk dat de vragen op het bibob-vragenformulier abusievelijk onjuist zijn ingevuld. De verantwoordelijkheid voor het correct en volledig invullen van het bibob-vragenformulier ligt bij degene die het formulier heeft ondertekend.

Bestreden besluit

9. Verweerder heeft het bestreden besluit onder verwijzing naar het advies van LBB en het aanvullend advies en het advies van de commissie bezwaarschriften ongegrond verklaard.

Beroep

10. Eiseres bestrijdt in beroep, samengevat, zowel de inhoud als de conclusies van de LBB-adviezen en ook de conclusie van verweerder dat bij [naam 2] sprake zou zijn van slecht levensgedrag in de zin van artikel 2:28 van de APV. Ook heeft eiseres zich gemotiveerd gekeerd tegen de weigering van de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 1:8, eerste lid, onder d van de APV.

Beoordeling van de weigering van de vergunning op grond van de gegeven bibob-adviezen

11.1

Verweerder heeft zijn bevoegdheid tot weigering van de vergunning (mede) ontleend aan het bepaalde in artikel 3 van de Wet bibob (zie bijlage bij deze uitspraak). Uit de bibob-adviezen volgt dat volgens het LBB sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet bibob, met andere woorden dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT