Uitspraak Nº 21_270 en 21_271. Rechtbank Den Haag, 2021-02-08

ECLIECLI:NL:RBDHA:2021:1135
Docket Number21_270 en 21_271
Date08 Febrero 2021
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 21/270 en 21/271


uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer),

en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder(gemachtigde: mr. R. Olivier).
Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2020 heeft verweerder besloten de aanvraag van verzoekster om een omgevingsvergunning voor de wijziging van een sorteerinstallatie in de inrichting aan de [adres 1] [nummer 1] te [plaats] buiten behandeling te laten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

In het besluit van 19 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/7622). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/270).

In het besluit van 22 december 2020 heeft verweerder verzoekster gelast om binnen 2 weken de in die inrichting aanwezige sorteerinstallatie uit bedrijf te nemen en uit bedrijf te houden. Als verzoekster hieraan niet voldoet verbeurt zij een dwangsom van € 50.000,- per constatering met een maximum van € 250.000,-.

Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/271).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. Beide verzoeken zijn gevoegd behandeld. Namens verzoekster is verschenen [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,

vergezeld van mr. E.L.M. van Oostrum en K. van ‘t Hoff, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2.1

Bij besluit van 6 oktober 2009, verzonden op 13 oktober 2009, heeft verweerder verzoekster een omgevingsvergunning op grond van de Wet Milieubeheer verleend voor de bewerking en op- en overslag van afvalstoffen, voornamelijk puin en metalen, en voor de handel in tweedehands voertuigen.

2.2

In 2016 heeft verzoekster een milieuneutrale wijzigingsvergunning aangevraagd om de afvalsorteeractiviteiten te verplaatsen van [adres 2] [nummer 2] naar de [adres 1] [nummer 1] . Deze milieuneutrale wijzigingsvergunning is verleend op 30 december 2016 en verzonden op 31 januari 2017. Bij de aanvraag was een akoestisch rapport gevoegd waaruit bleek dat de sorteerinstallatie niet leidt tot een hogere geluidemmissie dan conform vergunning toegestaan. Bij het bepalen van het bronvermogen van de sorteerinstallatie is de akoesticus uitgegaan van de bestaande sorteerinstallatie aan [adres 2] [nummer 2] . Er waren hem geen kengetallen van sorteerinstallaties bekend. Daarnaast heeft hij metingen uitgevoerd aan het bronvermogen van de bestaande installatie.

2.3

Tijdens controlebezoeken in 2019 en 2020 hebben toezichthouders van de

Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) onder meer geconstateerd dat binnen het bedrijf van verzoekster sinds medio 2019 een nieuwe sorteerinstallatie aanwezig en in gebruik is.

Voor deze sorteerinstallatie is volgens verweerder geen omgevingsvergunning (milieu) verleend. Het betreft immers een andere sorteerinstallatie dan de oude, kleinere sorteerinstallatie die ingevolge de omgevingsvergunning van 30 december 2016 (milieuneutrale verandering) verplaatst zou worden van de locatie [adres 2] [nummer 2] naar de locatie De [adres 1] [nummer 1] . De thans aanwezige sorteerinstallatie geeft onder meer een grotere milieubelasting voor de aspecten geluid en stof. Reeds omdat verzoekster op de locatie De [adres 1] [nummer 1] een andere sorteerinstallatie heeft geplaatst en in gebruik heeft genomen dan de sorteerinstallatie die op de locatie [adres 2] [nummer 2] aanwezig was, handelt verzoekster volgens verweerder in strijd met de omgevingsvergunning van 30 december 2016. In die omgevingsvergunning is alleen toestemming gegeven om deze sorteerinstallatie te verplaatsen; niet om een nieuwe, grotere sorteerinstallatie op de locatie aan De [adres 1] [nummer 1] te plaatsen en in gebruik te nemen, aldus verweerder.

2.4

Hoewel verzoekster van mening is dat het plaatsen van een modernere afvalsorteerinstallatie in plaats van de oude installatie van [adres 2] [nummer 2] op grond van artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zonder omgevingsvergunning kan plaatsvinden, heeft zij op 31 januari 2020 opnieuw een milieuneutrale wijzigingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 maart 2020 buiten behandeling gesteld, omdat er geen m.e.r.-besluit bij de aanvraag zat. Verzoekster...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT