Uitspraak Nº 22-000953-16. Gerechtshof Den Haag, 2017-10-06

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:2854
Docket Number22-000953-16
Date06 Octubre 2017
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

Rolnummer: 22-000953-16

Parketnummer: 10-960147-14

Datum uitspraak: 6 oktober 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

zitting houdende in de extra beveiligde zittingszaal van de rechtbank Noord-Holland te Badhoevedorp.

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1988,

adres: [adres].

Inhoudsopgave

1. Het onderzoek ter terechtzitting

2. Procesgang

3. Tenlastelegging

4. Het vonnis waarvan beroep

5. Geldigheid van de dagvaarding

5.1 Standpunt van de verdediging

5.2 Standpunt van het openbaar ministerie

5.3 Oordeel van het hof

6. Achtergrond en algemene bewijsoverwegingen

6.1 Strijdende partijen in het conflict in Syrië

6.2 Terroristische misdrijven

7. Beoordeling van de tenlastelegging

7.1 Feiten 1 en 2 primair I: Voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven

7.1.1 Juridisch kader voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven, artikel 96, lid 2, Sr (feit 1, feit 2 primair I)

7.1.2 Standpunten van het openbaar ministerie en van de verdediging

7.1.3 De door het hof vastgestelde feiten

7.1.4. Overwegingen van het hof met betrekking tot de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 1 en 2 in relatie tot art. 96, lid 2, Sr

7.1.5 Slotsom ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten

7.2 Feit 2 primair II

7.2.1 Vrijspraak

7.3 Feit 4: Financiering van terrorisme

7.3.1 Juridisch kader financieren van terrorisme

7.3.2 Bestanddelen van art. 421 Sr

7.3.3 Standpunten van het openbaar ministerie en van de verdediging

7.3.4 De door het hof vastgestelde feiten

7.3.5 Overwegingen van het hof met betrekking de tenlastelegging ten aanzien van feit 4 in relatie tot art. 421 Sr

7.3.6 Slotsom ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit

7.4 Feit 3: deelname aan een criminele organisatie

7.4.1 Juridisch kader inzake art. 140a Sr

7.4.2 Standpunten van het openbaar ministerie en van de verdediging

7.4.3 De door het hof vastgestelde feiten

7.4.4 Overwegingen van het hof met betrekking tot de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 in relatie tot art. 140a Sr en bespreking van de verweren

7.4.5 Slotsom ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit

8. De bewezenverklaring

9. Bewijsvoering

10. Strafbaarheid van het feit

11. Strafbaarheid van de verdachte

12. De strafoplegging

12.1 Vordering van de advocaat-generaal

12.2 Het standpunt van de verdediging

12.3 Het oordeel van het hof

12.3.1 De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan

12.3.2 De persoon van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden

12.3.3 De op te leggen straf

13. Toepasselijke wettelijke voorschriften

BESLISSING

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op

30 januari, 7 februari, 30 augustus, 4 september en

6 oktober 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

2 Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (medeplegen van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven), het onder 2 ten laste gelegde (deelneming aan een terroristische organisatie en het medeplegen van het financieren van terrorisme), het onder 3 ten laste gelegde (deelneming aan een terroristische organisatie) en het onder 4 primair ten laste gelegde (het medeplegen van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep. Deze bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

3 Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep,

- kort samengevat – het volgende ten laste gelegd:

1. (voorbereiden/bevorderen van terroristische misdrijven door zelf te willen afreizen naar Syrië en zich aan te sluiten bij Jabhat al-Nusra)

dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met

25 november 2014 in Arnhem en/of Doesburg, in elk geval in Nederland en/of Syrië (tezamen en in vereniging) de onder A tot en met G vermelde handelingen heeft verricht met het oogmerk om een brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing, moord en/of doodslag - telkens begaan met een terroristisch oogmerk - voor te bereiden en/of te bevorderen;

2. primair (toevoeging hof: I) (voorbereiden/bevorderen van terroristische misdrijven door een ander te helpen zich aan te sluiten bij IS)

dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met

31 oktober 2014 in Arnhem en/of Doesburg, in elk geval in Nederland en/of Syrië (tezamen en in vereniging) de onder A tot en met D vermelde handelingen heeft verricht met het oogmerk om een brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing, moord en/of doodslag – telkens begaan met een terroristisch oogmerk – voor te bereiden en of te bevorderen;

2. primair (toevoeging hof: II) (medeplichtigheid aan deelname van een ander aan een terroristische organisatie)

dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met

31 oktober 2014 in Nederland en/of Syrië medeplichtig is geweest aan de deelname van [betrokkene 1] aan een terroristische organisatie (IS) door de handelingen te verrichten als vermeld onder A tot en met D.

2. subsidiair (medeplichtigheid aan poging tot deelname van een ander aan een terroristische organisatie):

dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met

31 oktober 2014 in Nederland en/of Syrië medeplichtig is geweest aan de poging tot deelname van [betrokkene 1] aan een terroristische organisatie (IS) door de handelingen te verrichten als vermeld onder A tot en met D.

3 (deelname aan een terroristische organisatie)

dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met

25 november 2014 in Arnhem en/of Doesburg, in elk geval in Nederland en/of Syrië heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie.

4 (financieren van terrorisme)

dat hij zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 25 november 2014 in Arnhem en/of Doesburg, in elk geval in Nederland en/of Syrië (tezamen en in vereniging) heeft schuldig gemaakt aan het financieren van terrorisme door de handelingen te verrichten als vermeld onder A tot en met E.

De volledige tenlastelegging is als bijlage bij dit arrest gevoegd.

4 Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

5 Geldigheid van de dagvaarding
5.1

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota en na aanvulling in hoger beroep - op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig is wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.

A. Niet duidelijk is of de tenlastelegging cumulatief of alternatief is bedoeld. Het gaat in de onderhavige zaak om een en/of-tenlastelegging, waarin onder één feit twee verschillende misdrijven zijn ten laste gelegd, te weten voorbereiding/bevordering van opzettelijk brandstichten en/of een ontploffing teweeg brengen met een terroristisch oogmerk (artikel 176b Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) en voorbereiding/bevordering van moord en/of doodslag begaan met een terroristisch oogmerk (artikel 289a lid 2 Sr). De verbinding ‘en/of’ duidt in de eerste instantie op een combinatie van een alternatieve (‘of’) en een cumulatieve (‘en’) tenlastelegging. Wil het openbaar ministerie de rechter vrijlaten in de bewezenverklaring voor beide uiteenlopende delicten gegrond op hetzelfde feitencomplex of wil het openbaar ministerie juist slechts een veroordeling voor uiteindelijk één feit? Dit is aan de hand van de tenlastelegging niet duidelijk, waardoor het dus de strekking heeft dat de stafbare feiten cumulatief en tegelijkertijd alternatief aan het hof worden voorgelegd. Dit maakt de tenlastelegging innerlijk tegenstijdig.

Daarnaast is het zo dat slechts één opsomming van feiten ten grondslag ligt aan twee kwalificaties (artikelen 176b en 289a Sr). Hierdoor is het onduidelijk op grond van welke feiten tot welke kwalificatie gekomen wordt. Dit betekent dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waardoor de dagvaarding eveneens nietig is.

5.2

Standpunt van het openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het verweer dient te worden verworpen.

5.3

Oordeel van het hof

1. Ten aanzien van het onder A gevoerde verweer overweegt het hof dat het vaste rechtspraak is dat een ‘en/of’ tenlastelegging dient te worden beschouwd primair als een cumulatieve tenlastelegging (‘en’) en subsidiair als een alternatieve tenlastelegging (‘of’). De uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan de feitenrechter en deze heeft daarbij een grote vrijheid. Het hof overweegt dat de tenlastelegging onder de feiten 1 en 2 in dit opzicht voldoen aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dat van innerlijke tegenstrijdigheid geen sprake is.

2. Met betrekking tot het onder B gevoerde verweer overweegt het hof...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT