Uitspraak Nº 22-001305-19. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-16
ECLI | ECLI:NL:GHDHA:2019:2602 |
Docket Number | 22-001305-19 |
Date | 16 Septiembre 2019 |
Court | Gerechtshof Den Haag (Nederland) |
Rolnummer: 22-001305-19
Parketnummer: 09-837292-18
Datum uitspraak: 16 september 2019
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortejaar] 1973 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
16 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden is voor terugwijzing van de zaak en heeft gevorderd dat het hof de zaak zelf zal afdoen.
Nietigheid van het onderzoek in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2019 de verdachte noch een gemachtigd raadsman is verschenen.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de zaak in eerste aanleg ten onrechte bij verstek is behandeld en het onderzoek in eerste aanleg derhalve nietig is, nu de raadsman niet op de door de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de terechtzitting in eerste aanleg. In het bijzonder is gesteld dat er geen (afschrift van de) oproeping naar de raadsman is verzonden.
Het hof overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat aan de raadsman, die zich had gesteld en op eerdere zittingen in deze zaak steeds wel aanwezig was, ingevolge (het huidige) artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een afschrift van de dagvaarding voor de zitting van 18 maart 2019 is gezonden. Uit de enkele aantekening onderaan de dagvaarding luidend ‘7-3’, genoteerd naast het voorgedrukte...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT