Uitspraak Nº 22-002608-17. Gerechtshof Den Haag, 2018-12-12

ECLIECLI:NL:GHDHA:2018:3444
Date12 Diciembre 2018
Docket Number22-002608-17
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

Rolnummer: 22-002608-17

Parketnummer: 10-994530-12

Datum uitspraak: 12 december 2018

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

gevestigd te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 november 2018.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het Openbaar Ministerie is van mening dat de verdachte ten onrechte is vrijgesproken, een en ander zoals verwoord in de aan dit arrest gehechte appelmemorie.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

1:

zij in of omstreeks 18 oktober 2011 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, gevaarlijke afvalstoffen, te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie), heeft ingezameld zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, en/of, gevaarlijke afvalstoffen, te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie), zijnde (een) afvalstof(fen) die tot de krachtens artikel 10.48 Wet milieubeheer aangewezen categorieën behoort/behoren, te weten scheepsafvalstoffen, heeft ingezameld zonder vergunning van de Minister van Infrastructuur en Milieu;

2:
zij in of omstreeks de periode van 11 oktober 2011 tot en met 18 oktober 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers, was/waren zij en/of één of meer van haar mededader(s) doende, (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie), zijnde een afvalstof die wordt genoemd in Bijlage VIII van het Verdrag van Bazel onder code A3020, over te brengen van Nederland naar België, zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving en/of toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstige voornoemde Verordening.

De geldigheid van de dagvaarding: partiële nietigheid

De verdediging heeft de partiële nietigheid van de tenlastelegging ter zake van feit 1 en 2 bepleit. De verdediging is van mening dat de tenlastelegging zo dient te worden begrepen dat in plaats van ‘(niet bruikbare)’ moet worden gelezen ‘al dan niet bruikbare stookolie’. Deze tenlastelegging is daarmee innerlijk tegenstrijdig, gelet op de tekst zoals opgenomen in de Annex VII van het Verdrag van Bazel in Lijst A opgenomen onder code A3020.

Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de zinsnede ‘te weten (niet bruikbare) stookolie (bunkerolie)’, en dan specifiek ‘(niet bruikbare)’ een feitelijke omschrijving geeft van het bestanddeel ‘gevaarlijke afvalstoffen’. De tenlastelegging is naar het oordeel van het hof derhalve niet innerlijk tegenstrijdig en voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt.

Het verweer wordt verworpen.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van

€ 45.000,-.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverwegingen

1. Bespreking van de getuigenverzoeken

De verdediging heeft bij brief van 15 november 2018 gericht aan de advocaat-generaal verzocht [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen op te roepen voor de terechtzitting in hoger beroep.

Bij e-mailbericht van 22 november 2018 heeft de advocaat‑generaal te kennen gegeven hieraan niet te zullen voldoen.

De verdediging heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk en gemotiveerd gepersisteerd bij de getuigenverzoeken.

Het hof stelt bij de beoordeling van de getuigenverzoeken voorop dat de verdediging bevoegd doch niet verplicht is de getuigen die zij in het kader van het door haar ingestelde appel ter terechtzitting van het hof wil doen horen, reeds bij appelschriftuur op te geven. In onderhavige zaak is evenwel het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie en niet ook door of namens de verdachte. De verdediging heeft dan vanzelfsprekend niet de mogelijkheid haar getuigen bij appelschriftuur op te geven, maar wel de mogelijkheid deze vóór de terechtzitting op te geven bij de advocaat-generaal. De verdediging heeft haar verzoek tijdig gedaan, ingevolge artikel 263, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de verdediging ter terechtzitting uitdrukkelijk en gemotiveerd gepersisteerd bij de getuigenverzoeken. De maatstaf die het hof bij de beslissing op zo een verzoek dient te hanteren is het verdedigingsbelang.

Het hof wijst de getuigenverzoeken af en overweegt daartoe als volgt.

Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken en de omstandigheid dat de getuigen een groot deel van de tijd zeevarend zijn valt thans redelijkerwijs niet te verwachten dat deze personen binnen afzienbare termijn kunnen worden gehoord.

De verdediging heeft voorts bepleit dat indien de getuigenverzoeken niet worden gehonoreerd, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden wegens het ontbreken van een betrouwbaarheidstoets.

Het hof overweegt hiertoe dat voor zover het hof deze getuigenverklaringen voor het bewijs bezigt, het hof deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid zal bezien en slechts dan zal gebruiken op de onderdelen die voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte met het niet kunnen horen van deze getuigen redelijkerwijs niet in haar verdedigingsbelang is geschaad en dat de getuigenverklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs.

2. Feiten

Op 10 augustus 2011 heeft het zeeschip [schip] (hierna: [schip]) in opdracht van [medeverdachte 1] een hoeveelheid van 200 ton stookolie MG380 gebunkerd tegen een prijs van $ 663 per metrische ton.1 De stookolie was geleverd door het bedrijf [onderneming] (hierna: [onderneming]).2 [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft per mail van 5 augustus 2011 (met een cc. aan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2])) aan de [schip] doorgegeven dat ze bunkers hebben geregeld voor [schip].3 De brandstof, te weten stookolie (categorie IFO RMG 380 LS 1%), was op 10 augustus 2011 geleverd door [onderneming] met een 'Bunker Delivery Note', waarop onder meer is vermeld dat de brandstof een gehalte 'Total Sediment aged' (sediment) van 0,02 massaprocent had.4

Op 15 augustus 2011 is namens [medeverdachte 1] een mail gestuurd naar [schip], inhoudende een “DNV petroleum Services – Fuel Analysis Report” van 13 augustus 2011. Uit dat rapport blijkt dat het “total Sediment” 0.08 massaprocent bedroeg. Voorts is opgenomen “Total Sediment – Some increase in sludging is possible. If excessive decrease the interval between sludge discharges”. Er wordt door DNV een operationeel advies gegeven aangaande de schurende componenten aluminium en siliconen en aangegeven staat dat er toename van dichtslibben mogelijk is.5

Op 19 oktober 2011 is er een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt door G.H. Nuis en N.M. Slingerland respectievelijk brigadier en hoofdagent van Politie Rotterdam-Rijnmond, afdeling Opsporing/Milieu van de Zeehavenpolitie. In dit proces-verbaal staat dat verbalisant Nuis op 18 oktober 2011 van B.J. Hunsche, senior inspecteur van de VROM-inspectie, telefonisch informatie binnenkreeg waaruit bleek dat een de-bunkering plaatsvond in de haven van Rotterdam van ongeveer 85 ton restanten van stookolie door [schip] aan de binnenvaarttanker mts [tanker].6

Hoofdmachinist [getuige 2] en kapitein [getuige 1] van het motorschip [schip] zijn door de opsporingsambtenaren als getuigen gehoord en hebben – samengevat – verklaard:

Op de reis waren problemen ontstaan met de filters, “zeven” en separatoren aan boord. Deze raakten verstopt ten gevolge van het gebruik van de gebunkerde stookolie. We kregen steeds meer problemen met het verpompen van de bunkers uit de bunkertanks 1 stuur- en bakboord naar de stettling- en servicetanks. Zo moesten de aanzuigkorven van de bunkerpompen tot wel 10 maal per dag worden schoongemaakt. Ook moesten de duplexfilters voor de hoofdmotor tot 3 maal per dag worden gereinigd en de filters voor de aanzuigpomp voor de oliezuivering moesten meerdere malen per dag worden schoongemaakt omdat deze waren dichtgeslibd. Men heeft opdracht gekregen van de reder ([medeverdachte 1]) van het schip om de bunkers in Nederland af te geven. Ongeveer 115 ton bunkers zijn gebruikt. Normaal gebeurt dit reinigen van de filters en “zeven” één keer per week of twee weken. Wij hebben dit gemeld aan [medeverdachte 1]. Wij waren bang dat als wij deze bunkers nog langer zouden gebruiken, de scheepsmotor zouden beschadigen of dat er door het dichtslibben van de filters, “zeven “ en settlingtanks er geen continue toevoer van brandstof mogelijk zou zijn waardoor de scheepsmotor ook stil kon vallen met alle gevolgen voor de veiligheid van de scheepvaart en bemanning. We hebben nog geprobeerd om enige kubieke meters...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT