Uitspraak Nº 22-005538-14. Gerechtshof Den Haag, 2017-09-15

ECLIECLI:NL:GHDHA:2017:2648
Date15 Septiembre 2017
Docket Number22-005538-14
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
PROMIS

Rolnummer: 22-005538-14

Parketnummer: 09-997119-12

Datum uitspraak: 15 september 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20, 22 en 23 juni en 1 september 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder

1. primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg de benadeelde partij [benadeelde partij zorgkantoor 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort samengevat – het volgende ten laste gelegd:

in onderzoek Norwood:

1

primair:

dat hij in de periode van 1 april 2010 tot en met

17 april 2012 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit onder meer de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie het oogmerk had op het plegen van de volgende misdrijven: oplichting, valsheid in geschrift, witwassen en het opzettelijk nalaten de benodigde gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht;

subsidiair:

dat hij in de periode van 16 juni 2010 tot en met 4 juni 2012 tezamen en in vereniging het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en zorgkantoren heeft opgelicht;

meer subsidiair:

dat hij in de periode van 3 juli 2010 tot en met 17 april 2012 tezamen en in vereniging facturen heeft vervalst en/of dat hij in de periode van 16 juni 2010 tot en met

1 juni 2011 tezamen en in vereniging digitale cliëntdossiers heeft vervalst;

2

primair:

dat hij in de periode van 16 juni 2010 tot en met 1 juni 2011 een ambtenaar heeft omgekocht waardoor die ambtenaar in strijd met zijn plicht heeft gehandeld;

subsidiair:

dat hij in de periode van 16 juni 2010 tot en met 1 juni 2011 een ambtenaar heeft omgekocht zonder dat die ambtenaar in strijd met zijn plicht heeft gehandeld;

in onderzoek Concibo

3

dat hij in de periode van 28 maart 2006 tot en met

29 april 2010 onjuiste belastingaangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan hetgeen ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven;

4

dat hij omstreeks 25 juni 2010 valse bescheiden aan de belastinginspecteur ter beschikking heeft gesteld hetgeen ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven.

De volledige tenlastelegging is als bijlage bij dit arrest gevoegd.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van de bewijsmiddelen.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverwegingen

Onderzoek Norwood

Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank en het neemt deze dan ook onder aanbrenging van enkele correcties en aanvullingen over op de wijze als hierna vermeld.

Algemeen

In het onderzoek Norwood is jegens verschillende personen de verdenking ontstaan dat zij betrokken zijn geweest bij fraude met Persoons Gebonden Budgetten (PGB’s).

Het PGB is een voorziening uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) waarmee een verzekerde die vanwege ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig heeft, deze zelf kan inkopen bij (bijvoorbeeld) een zorgbureau. Om een PGB te krijgen is een indicatie nodig. Deze indicatie moet worden aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

Indien de indicatieaanvraag is goedgekeurd, geeft het CIZ een indicatiebesluit af waarin op basis van de toegekende indicatie de zorgbehoefte wordt vermeld, te weten het aantal toegekende uren, de klasse en het type zorg. De zorgaanvrager kan op basis van een dergelijk indicatiebesluit een PGB aanvragen bij een zorgkantoor. Het zorgkantoor gaat vervolgens over tot uitbetaling van het toegekende PGB, in beginsel op een daarvoor speciaal bestemde bankrekening op naam van de zorgaanvrager.

De zorgaanvrager, inmiddels budgethouder, sluit een zorgovereenkomst af met personen of bedrijven die vervolgens zorg leveren en die worden betaald uit het PGB. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de verantwoording van de zorg aan het zorgkantoor. Het PGB wordt in dat geval verantwoord door middel van periodieke verantwoordingsformulieren die met nota’s ondersteund worden. Het zorgkantoor is bevoegd te controleren of het PGB aan zorg is besteed en om in dit verband de onderliggende overeenkomsten en declaraties op te vragen bij de budgethouder.

Verdenking

In het onderzoek Norwood is de verdenking gerezen dat valselijk en op onjuiste gronden voor twaalf personen een indicatie bij het CIZ is aangevraagd. Met de verkregen indicatiebesluiten zouden in een aantal gevallen ten onrechte PGB’s zijn aangevraagd en door de zorgkantoren zijn uitgekeerd. De besteding van de PGB’s zou vervolgens zijn verantwoord met daartoe valselijk opgemaakte facturen, zorgovereenkomsten en (verantwoordings- c.q. declaratie-)formulieren. De verdenking richt zich in dit verband tegen de volgende personen: [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]), [verdachte] (hierna: [verdachte]), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]),

[medeverdachte 1] (roepnaam: [roepnaam medeverdachte 1]) (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]).

[verdachte] wordt er onder 1 primair van verdacht dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, welke organisatie het plegen van verschillende misdrijven tot oogmerk had, te weten oplichting, valsheid in geschrift, witwassen en het opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair wordt [verdachte] ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van het CIZ en verschillende zorgkantoren, en meer subsidiair dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Voorts wordt [verdachte] er onder 2 van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (actieve) ambtelijke omkoping (primair), dan wel begunstiging (subsidiair).

Criminele organisatie

Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur, welk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Voor duurzaamheid of bestendigheid is een zeker tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft echter niet steeds dezelfde te zijn, en bestendigheid betekent niet dat het samenwerkingsverband onafgebroken moet hebben bestaan. Voor structuur is een hiërarchie geen vereiste.

Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Het is echter niet noodzakelijk dat dat doel bij het ontstaan van de organisatie werd geformuleerd. Evenmin is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Aan het aannemen van het criminele oogmerk staat niet in de weg dat de organisatie mede op legale wijze werkzaam was en zulks mede tot doel had.

De misdrijven of strafbare pogingen daartoe hoeven nog niet te zijn begaan en er hoeven nog geen voorbereidingen te zijn getroffen. Het hoeft bovendien niet te gaan om telkens dezelfde misdrijven.

Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.

Voor deelneming aan een organisatie als bedoeld in dit artikel is vereist dat de verdachte behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarbij is echter niet vereist dat de verdachte wetenschap of enige vorm van opzet heeft gehad ten aanzien van één of meerdere door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Het is evenmin vereist dat komt vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.

Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (deelneming aan een criminele organisatie) heeft overtreden, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Verdachten

[medeverdachte 6] was (voor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT