Uitspraak Nº 2200135919. Gerechtshof Den Haag, 2020-12-17

ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:2431
Date17 Diciembre 2020
Docket Number2200135919
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

Rolnummer: 22-001359-19

Parketnummer: 10-996516-18

Datum uitspraak: 17 december 2020

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1981,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts is in een eerste aanleg een beslissing genomen omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ter zake van de in feit 3 overgemaakte bedragen aan de Penitentiaire Inrichting te Vught

Standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie

niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de twee overgemaakte geldbedragen aan de penitentiaire inrichting (hierna: PI) te Vught ten behoeve van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) wegens onverenigbaarheid met de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en het vertrouwensbeginsel.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde requisitoir – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van de aan de PI overgemaakte geldbedragen. Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2 Sanctieregeling 2007-II, nu de verdachte geen ontheffing heeft aangevraagd bij de Minister van Financiën. Bovendien heeft zij naar voren gebracht dat in dit geval de leer van het kleurloos opzet geldt. Het opzet van de verdachte was gericht op de verboden gedraging: geld overmaken ten behoeve van [betrokkene 1] die op dat moment op de bij de Sanctiewet behorende lijst stond. Daarbij is het niet van belang of het opzet de verdachte was gericht op het overtreden van de wet. De intentie van verdachte bij het overboeken van geld speelt geen rol.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Juridisch kader

Het hof neemt tot uitgangspunt dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, bijvoorbeeld op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang met het verbod van willekeur - dat in strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging -, om welke reden geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie zou kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Indien een rechter op deze grond tot het oordeel komt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen.

Het verbod van willekeur is een regel die aan andere beginselen van een goede procesorde, zoals het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging (subsidiariteit en proportionaliteit) ten grondslag ligt. Bij de toets aan het hierboven genoemde criterium van het verbod van willekeur kunnen andere beginselen derhalve (deels) in beeld komen. Een zekere overlap tussen de beginselen van een goede procesorde is mogelijk. Het beginsel van redelijke en billijke afweging kan bijvoorbeeld dienen als een vangnet voor die gevallen waarin het vertrouwensbeginsel niet is geschonden.

Feitenrelaas

In het onderhavige geval staan de volgende feiten en omstandigheden onbetwist vast.

De verdachte heeft erkend dat hij op 23 maart 2017

€ 100,- en op 8 mei 2017 € 130,- heeft overgemaakt naar een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ten behoeve van [betrokkene 1], zijn broer, die in die periode op de terroristen afdeling van de penitentiaire inrichting te Vught (hierna: de TA) op verdenking van een terroristisch misdrijf preventief gehecht was. Indertijd was [betrokkene 1] bij besluit van 11 november 2016 door de Minister van Buitenlandse Zaken aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is.

De verdachte heeft het geld overgemaakt naar aanleiding van het verzoek daartoe door [betrokkene 1], dat via de raadsman van [betrokkene 1] [getuige 1] bij de verdachte terecht was gekomen. Omdat [betrokkene 1] in beperkingen zat kon hij verdachte niet rechtstreeks benaderen met dit verzoek. In het overleg tussen de verdachte en [getuige 1] kwam naar voren dat het geld bedoeld was voor levensonderhoud van [betrokkene 1] op de TA, zoals geld voor eten en sigaretten.

Vast staat dat in de betreffende periode noch door de verdachte noch door de raadsman van [betrokkene 1] noch door de TA of door de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) een ontheffing in de zin van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II ten behoeve van [betrokkene 1] was aangevraagd, laat staan dat deze was verkregen.

Voorts blijkt uit het dossier dat verschillende betrokken partijen zich niet realiseerden dat het strafbaar was om op deze wijze geld aan [betrokkene 1] ter beschikking te stellen.

De raadsman van [betrokkene 1] heeft op 30 april 2020 een verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris. Daarin valt te lezen dat deze raadsman hoogstwaarschijnlijk aan de verdachte heeft gevraagd geld over te maken aan [betrokkene 1] toen deze gedetineerd zat in Vught en terwijl deze op de Sanctielijst stond. De raadsman had er volstrekt niet bij stilgestaan dat dit strafbaar zou kunnen zijn, blijkens zijn verklaring.

Ik heb mij eenvoudigweg niet gerealiseerd dat hier een pijnpunt zou kunnen zitten. Ik heb er denk ik niet eens aan gedacht om voor [betrokkene 1] een ontheffing aan te vragen; dat hij op die sanctielijst stond en dat dat een probleem zou kunnen zijn. Dat komt vermoedelijk omdat ([betrokkene 1]) gedetineerd was, het geld werd overgemaakt via het ministerie en hij er binnen alleen eten en rookwaar voor kon kopen. Hij kon het dus niet gebruiken voor terroristische misdrijven”, aldus de raadsman ten overstaan van de raadsheer-commissaris.

Ook de toenmalige directeur van de TA is gehoord door de raadsheer-commissaris. Op 26 mei 2020 ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaart zij onder andere:

Er is al een tijd sprake van het feit dat gedetineerden die op de terroristen afdeling zitten en op de sanctielijst staan, dat zij geld krijgen, onder andere loon en geldbedragen van familie, bijvoorbeeld (…) Hoe kan het nou dat ze geen gelden mogen ontvangen maar dat DJI het toeliet, was de vraag. Ik ben daar in 2019 mee geconfronteerd en ik ben in 2018 gebeld door een advocaat omdat we het idee hadden dat we het moeten kunnen veranderen (…) Ik weet dat we de laatste jaren meer mensen kregen die op de sanctielijst werden gezet omdat die uit Syrië terugkeerden (…) toen zijn wij erop geattendeerd dat wij iets deden dat niet mocht (…) Nu is het anders dan drie jaar geleden. Nu is er een ontheffing, een gedetineerde mag 200 euro (per maand, begrijpt het hof uit de bijgevoegde factsheet) van buiten ontvangen. Op dit moment moet een contactpersoon die geld wil overmaken een ontheffing vragen bij het Ministerie van Financiën (…)

Op een gegeven moment kwam aan de orde dat er geldstromen waren die niet konden. Ik ben toen niet spoorslags naar gedetineerden gegaan om te zeggen dat ze niets meer kregen, geen aankopen meer konden doen, en geen loon meer zouden ontvangen. Het proces heeft lang geduurd. Het waren vooral humanitaire overwegingen dat we niet alles direct stop hebben gezet. We vonden het wel redelijk dat gedetineerden in de winkel in de PI aankopen konden doen, anders zouden we ze wel erg achterstellen ten opzichte van andere gedetineerden. We zijn toen gaan zoeken naar een oplossing. Met ‘we’ bedoel ik diverse partijen binnen DJI, van De Schie, de programmamanager en het Ministerie van Financiën. Het is dus niet mijn persoonlijke besluit geweest om het door te laten lopen en ook niet om die ontheffing tot stand te brengen. Dat waren de beleidsmakers van DJI samen met het Ministerie van Financiën (…) In de periode januari tot en met juni 2017 (…) waren er nog geen afspraken over gemaakt, geldstromen kwamen van buiten naar binnen naar de gedetineerden.”

Als haar een zinsnede uit een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT