Uitspraak Nº 23-003625-17. Gerechtshof Amsterdam, 2018-03-15

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:1643
Docket Number23-003625-17
Date15 Marzo 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 23-003625-17

Datum uitspraak: 15 maart 2018

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-131593-17 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,

adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018 en 1 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van:

 de strafoplegging, nu de kinderrechter in strijd met artikel 77n, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, vervangende jeugddetentie heeft bevolen die een duur van één dag vervangende jeugddetentie voor elke twee uren opgelegde werkstraf overschrijdt;

en met dien verstande dat:

  • -

    het hof de bewijsmiddelen aanvult, en

  • -

    een in hoger beroep gevoerd verweer bespreekt.

Aanvulling bewijsmiddelen

Het hof vult de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het proces-verbaal dat één geheel vormt met de aantekening van het mondeling vonnis waarvan beroep, aan met de navolgende bewijsmiddelen:

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik alcohol had gedronken en daarna toch op 2 juli 2017 in Heerhugowaard op de brommer heb gereden. Het was een heel stomme fout van mij.

Een geschrift van 2 juli 2017, opgemaakt door de bedienaar [verbalisant] .

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:


Start datum & tijd: 2 juli 2017 04:59 uur
Eind datum & tijd: 2 juli 2017 05:07 uur
Verdachte: [verdachte] , geboren op 5 augustus 1999 te Alkmaar.

Ademonderzoekresultaat: 600 µg/l

De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het hof de beslissing tot veroordeling en daarmee tot oplegging van een straf niet kan nemen. De raadsman heeft daartoe in de eerste plaats het volgende aangevoerd. Gelet op artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de recidiveregeling) zal het rijbewijs van de verdachte, indien deze strafzaak tot een onherroepelijke veroordeling leidt, van rechtswege en voor onbepaalde duur ongeldig worden. Deze recidiveregeling moet, gelet op de vergaande consequentie en het ontbreken van een met voldoende rechtswaarborgen omklede rechtsgang worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair geldt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, omdat er sprake is van een inbreuk op het beginsel dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor hetzelfde feit (ne bis in idem).

In de tweede plaats heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de recidiveregeling op zichzelf in strijd is met artikel 7 EVRM, het zogenoemde legaliteitsbeginsel, nu de wetgever niet heeft voorzien in een adequaat waarschuwingssysteem waardoor het bestaan van die regeling en de consequenties daarvan niet kenbaar en voorzienbaar waren en voorts de concrete duur van de ongeldigheid van het rijbewijs (te zeer) ongewis is.

Oordeel van het hof

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Wettelijk kader

Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging is de volgende wettelijke bepaling – zoals geldend ten tijde van het ten laste gelegde – van belang.

Artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 luidt, voor zover hier van belang:
"1 Onverminderd de artikelen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT