Uitspraak Nº 415983. Rechtbank Midden-Nederland, 2017-05-03
ECLI | ECLI:NL:RBMNE:2017:1921 |
Docket Number | 415983 |
Date | 03 Mayo 2017 |
Court | Rechtbank Midden-Nederland (Neederland) |
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLANDFamilierecht
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/415983 / HL ZA 16-155
Vonnis van 3 mei 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.B. de Jong te Almere.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
-
het tussenvonnis van 14 december 2016
-
-
het B16-formulier van 14 maart 2017 met productie namens de vrouw
-
-
de comparitie van partijen van 23 maart 2017. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Partijen zijn op [1967] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is ontbonden op [1986] door inschrijving van het echtscheidingsvonnis van [1986] .
Op 7 december 1987 heeft notaris mr. [A] een proces-verbaal van zwarigheden opgemaakt (productie 1 bij dagvaarding), waaruit blijkt, kort gezegd, dat tussen partijen vast staat dat tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort een woonhuis te [woonplaats] , de inboedel (zoals nader gespecificeerd in een bijlage) en een rekening-courantschuld bij Rabobank van f 1.253,02. Hierin staat verder dat volgens de man nog diverse (bij de vrouw berustende) roerende zaken tot de inboedel behoren, dat tot de gemeenschap nog diverse schulden behoren en dat de man stelt een vordering te hebben op de gemeenschap “wegens een door hem ten bate van de huwelijksgoederengemeenschap aangewende uitkering wegens smartegeld ad (…) f 116.000,--, welk bedrag aan hem is uitgekeerd wegens blijvende invaliditeit tengevolge van een ongeval”. Volgens het proces-verbaal stelt de vrouw zich op het standpunt dat deze uitkering in de gemeenschap is gevallen. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal dat partijen geen overeenstemming hebben verkregen over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de advocaat van de vrouw het volgende bericht aan de man:
“(…) Verder kan worden vastgesteld dat de door u opgebouwde pensioenaanspraken ten onrechte in de boedelscheidingsprocedure niet in de verdeling zijn meegenomen. Derhalve kan worden vastgesteld dat de door u opgebouwde pensioenaanspraken tot op heden onverdeeld zijn gebleven.
Cliënte deelde mij mede dat zij alsnog tot verrekening van de waarde van de pensioenrechten wenst over te gaan. (…)”.
De vrouw vordert – samengevat – dat de rechtbank bij (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis:
1. voor recht zal verklaren dat de vrouw voor de helft rechthebbende is op de door gedaagde tot aan de echtscheiding, te weten [1986] , opgebouwde pensioenrechten,
2. de man zal veroordelen om aan de vrouw te verstrekken waardeopgaven van Stichting Philips Pensioenfonds, dan wel andere pensioenverzekeraar(s) bij wie de voor verdeling vatbare pensioenrechten zijn opgebouwd, en een opgave te doen van het tijdstip waarop deze uitkeringen een aanvang hebben genomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft,
3. primair: de man zal veroordelen om aan de vrouw te betalen de helft van de waarde per heden (inclusief indexeringen) van de door de man tot [1986] opgebouwde pensioenrechten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf echtscheidingsdatum,
subsidiair: de man zal veroordelen om vanaf zijn pensioendatum maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen de helft van het...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT