Uitspraak Nº 7461557 \ VZ VERZ 19-479. Rechtbank Rotterdam, 2019-02-28

ECLIECLI:NL:RBROT:2019:1549
Date28 Febrero 2019
Docket Number7461557 \ VZ VERZ 19-479
RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7461557 \ VZ VERZ 19-479

uitspraak: 28 februari 2019

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te Zoetermeer,

verzoeker,

gemachtigde: mr. B.L. 't Hart,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] ,

gevestigd te Berkel en Rodenrijs,

verweerster,

gemachtigde: mr. A.C.M. Verhoeven.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.

1 Het verloop van de procedure
1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

  • -

    het verzoekschrift, ontvangen op 11 januari 2019, houdende een verzoek tot vergoeding inzake onregelmatige opzegging, de transitievergoeding en een billijke vergoeding in verband met een ongeldig ontslag op staande voet, met producties;

  • -

    het verweerschrift, ontvangen op 29 januari 2019, tevens (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding ex art. 7:671b lid 1 sub a jo. art. 7:669 lid 1 en lid 3 onder e, subsidiair sub g BW, tevens houdende een verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding met producties;

  • -

    de pleitaantekeningen en tevens verweer van [verzoeker] .

1.2.

[verzoeker] is tijdens de mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] zijn verschenen mevrouw [naam 1] (bestuurder van [verweerster] ), de heer [naam 2] (financieel adviseur extern) en mr. A.C.M. Verhoeven (gemachtigde).

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2 De vaststaande feiten
2.1.

[verzoeker] is sinds 24 september 2001 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] als kassenbouwer/beglazer. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.472,22 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.

2.2.

[verweerster] is een 100% dochtervennootschap van [verweerster] (hierna: [verweerster] ). [verzoeker] is mede-aandeelhouder in [verweerster] . De andere drie aandeelhouders van [verweerster] zijn: de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). De vier aandeelhouders houden elk 25% van de aandelen.

2.3.

Op 13 april 2018 heeft [verzoeker] zijn onvrede geuit over een aantal zaken binnen [verweerster] . Naar aanleiding hiervan heeft [verweerster] op 19 april 2018 een brief gestuurd aan [verzoeker] met daarin een bevestiging van de tussen [verweerster] en [verzoeker] gemaakte afspraken over overnachten, de bedrijfsbus en de werkuren. Tevens heeft [verweerster] [verzoeker] meegedeeld dat ze zich niet aan de indruk kan onttrekken dat zijn persoonlijke omstandigheden tot gevolg hebben dat hij met minder plezier naar zijn werk gaat en dat hij de al jaren bestaande manier van werken te belastend vindt. [verweerster] heeft daarom aangegeven aan [verzoeker] dat zij bereid is om mee te denken om tot een oplossing te komen. Als die oplossing buiten [verweerster] ligt, dan is [verweerster] bereid om een nette beëindigingsregeling te treffen.

2.4.

Op 24 april 2018 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld vanwege rug- en schouderklachten.

2.5.

Op 8 mei 2018 heeft [verzoeker] de eenmanszaak [naam bedrijf] geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.6.

Bij brief van 11 juni 2018 heeft [verzoeker] gereageerd op de brief van [verweerster] van 19 april 2018. Hierin heeft hij onder andere aangegeven dat het door zijn arbeidsongeschiktheid nog geen nut heeft om van gedachten te wisselen over een beëindigingsregeling.

2.7.

[naam 3] , [naam 4] en [naam 1] hebben een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van [verweerster] bijeen geroepen waarin een voorstel tot ontbinding van [verweerster] c.q. het beëindigen van de gezamenlijke onderneming aan de orde zou komen. Deze vergadering heeft op 24 september 2018 plaatsgevonden. Tijdens de aandeelhoudersvergadering is gesproken over de fysieke gesteldheid van [verzoeker] . Bij [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] is de indruk gewekt dat [verzoeker] niet arbeidsongeschikt is. Daarom is in deze vergadering besloten om hier onderzoek naar te doen en nog iedere beslissing over de beëindiging van [verweerster] aan te houden in afwachting van dit onderzoek.

2.8.

[verweerster] heeft het onderzoeksbureau Dörr Bedrijfsrecherche (hierna: Dörr) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . Dörr heeft in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 9 november 2018 haar onderzoek verricht. In het rapport van Dörr van 11 november 2018 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(..)

Recapitulatie:

Uit onderzoek is onder meer gebleken:

A. dat de heer [verzoeker] tijdens ziekteverzuim bij herhaling handelingen verricht die strijdig zijn met het door hem opgegeven ziektebeeld;

B. dat onder het onder A. genoemde onder meer valt te begrijpen dat de heer [verzoeker] tijdens ziekteverzuim bij herhaling zelfstandig auto rijdt;

C. dat onder het onder A. genoemde voorts valt te begrijpen dat de heer [verzoeker] , bij herhaling, strijdig met het door haar opgegeven beperkingsbeeld, op afzonderlijke dagen, zelfstandig (bouw)werkzaamheden verricht;

D. dat de heer [verzoeker] naar analogie bij de bouwwerkzaamheden werkkleding draagt, inclusief, af en aan althans, kniebeschermers;

E. dat onder het A. genoemde onverminderd valt te begrijpen dat de heer [verzoeker] bij herhaling, al dan niet met items in zijn hand/handen, bukt;

F. dat de heer [verzoeker] bij herhaling een gasfles tilt, een koelbox tilt, alsmede andere materialen en/of gereedschappen met toebehoren tilt;

G. dat de heer [verzoeker] op afzonderlijke geobserveerde dagen bij herhaling balen egalisatiemateriaal van 23 kilo per stuk tilt en draagt, en soms zelfs twee balen van 23 kilo egalisatiemateriaal tegelijk tilt/draagt.

(..)”

2.9.

[verzoeker] is op 16 november 2018 uitgenodigd op het kantoor van [verweerster] en is toen geconfronteerd met de bevindingen van Dörr. Daarna is [verzoeker] door [verweerster] mondeling ontslag op staande voet verleend. Het ontslag op staande voet is bij brief van 16 november 2018 bevestigd aan [verzoeker] . In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(..)

Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van [verweerster]

d.d. 24 september 2018 hebben wij onder andere met elkaar gesproken

over uw arbeidsongeschiktheid en de twijfels die wij, dat wil zeggen de

ondergetekende en de andere mede-aandeelhouders, daarover hadden. U bevestigde

toen dat u nog steeds arbeidsongeschikt was en dat u niet in staat was om uw

gebruikelijke werkzaamheden te verrichten. Die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT